De Lamp en Binnenstad

300 nummers!

Het voor u liggende nummer van Binnenstad is het 300ste nummer. Alle aanleiding dus om de stapels oude nummers door te bladeren die op het Aalsmeerder Veerhuis worden bewaard. Ons rijk geïllustreerd tijdschrift is het ledenblad van de VVAB, maar het blad bestaat langer dan onze vereniging. In dit artikel wordt uitgelegd hoe dat komt. Ook wordt getracht een lijn te vinden in de onderwerpen die in ons blad werden besproken. Het is uiteraard niet mogelijk alles te noemen wat in al die nummers aan bod kwam, maar onze website geeft wel een volledig overzicht.
Afb. 1 Geurt Brinkgreve
Afb. 2 De Lamp van Diogenes

Vóór de huidige periode kunnen grofweg drie perioden worden onderscheiden:
1. 1967-1975: de periode vóór de oprichting van de VVAB;
2. 1975-1988: het Veerhuis-bulletin wordt een echt tijdschrift;
3. 1988-2006: De Lamp is Binnenstad geworden.

In 2005 overleed Geurt Brinkgreve (afb. 1). Nadat Frans Heddema tijdelijk het hoofdredacteurschap op zich had genomen, werd in 2006 architectuurhistoricus Vincent van Rossem tot hoofdredacteur benoemd, in 2016 opgevolgd door Wilfred van Leeuwen, eveneens architectuurhistoricus. Onder hun bezielende en deskundige leiding, geholpen door eindredacteur Juliet Oldenburger, fotograaf Wim Ruigrok en vormgever Rob de Nooy, heeft ons blad meer historische en inhoudelijke diepgang gekregen, zonder echter het activistische karakter uit het oog te verliezen. Maar wat ging daar allemaal aan vooraf?

1967-1975: nadruk op restauraties

Het eerste nummer verscheen in juni 1967 onder de titel de Lamp van Diogenes (afb. 2), niet als uitgave van de VVAB, maar als mededelingenblad van de Vereniging Vrienden van Diogenes, de directe voorloper van de VVAB. Dit was een steunvereniging van de stichting Diogenes, de restaurerende instelling die Geurt Brinkgreve in 1960 - inmiddels alweer 60 jaar geleden - had opgericht om een bijdrage te leveren aan het herstel van de Amsterdamse binnenstad, die toen erg vervallen was. We kunnen ons dit nauwelijks nog voorstellen, maar in die tijd wilden vrijwel alleen nog kunstenaars in de binnenstad wonen. Om die reden verhuurde de stichting haar panden aan kunstenaars en andere creatieve geesten.

Wat was de aanleiding geweest voor de uitgave van dit mededelingenblad? Op 15 december 1966 had de gemeenteraad het plan voor de ABN-bank aan de Vijzelstraat goedgekeurd. Voor Brinkgreve, die destijds voor de KVP in de raad zat, was dit het sein om uit de raad te stappen en actie te gaan voeren. De noodtoestand waarin de binnenstad in 1967 verkeerde, wordt in het eerste nummer geïllustreerd door de foto van het onderstuk van Oudezijds Voorburgwal 66. Deze 'door ratten bewoonde puinhoop' werd in 1967/69 door Diogenes gerestaureerd (afb. 5 en 6), met hergebruik van een oude geveltop, afkomstig van de Prinsengracht 245. Oorspronkelijk metselwerk is nog slechts aanwezig in de kelder, want de bovenste verdiepingen waren reeds gesloopt en de rest van het huis moest volledig worden vernieuwd. Om constructieve redenen werd het nogal hoge pand zelfs met een betonskelet verstevigd. Zowel de ingangspartij als de ramen werden in de achttiende-eeuwse toestand teruggebracht, aansluitend bij de hergebruikte geveltop. De nog aanwezige negentiende-eeuwse elementen, namelijk de ingangspartij met bovenlicht en de ramen, werden verwijderd. In dit pand werden vijf woningen gerealiseerd.

Doel was niet alleen het herstel van het oude stadsgezicht, maar ook het weer bewoonbaar maken van de binnenstad met aantrekkelijke woningen. In het eerste nummer noemt Geurt Brinkgreve de restaurerende instellingen zoals Diogenes, Stadsherstel en Hendrick de Keyser etc. 'een kracht die permanent is gericht op het herstel en het weer bruikbaar maken van de historische bebouwing, en op het tot stand brengen van woongelegenheid in de binnenstad voor mensen die juist daar graag willen wonen. Elk oud huis dat uit het puin herrijst, versterkt de argumenten vóór de regeneratie en tegen de verdere vernieling van onze kostbare binnenstad'. Dat was kort gezegd zijn strategie om het gemeentebeleid een andere kant op te buigen: door panden te restaureren. Wie dat weet snapt ook waarom op de meest strategische locaties panden werden gekocht. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is het Huis de Pinto in de Sint Antoniesbreestraat.

Afb. 4 Prinsengracht 126-124, na restauratie
Afb. 3 Prinsengracht 126-124, vóór restauratie

De eerste jaargangen van ons blad werden gevuld met artikelen over komende en voltooide restauraties (afb. 3 en 4). [Voorbeeld: Warmoesstraat 5]
Zo is het eerste nummer vooral gewijd aan het restauratieplan van architect Gerard Prins voor het Claes Claesz Hofje, waardoor de gemeentelijke plannen voor de Jordaan - totale kaalslag en vervanging van de buurt door iets totaal anders - werden gesaboteerd.

Dat Brinkgreve ook een voor zijn tijd volstrekt nieuw idee had over de toekomst van de binnenstad blijkt bijvoorbeeld uit het derde nummer (december 1967). Daarin schrijft hij over de handtekeningenactie Amsterdaad die in korte tijd ruim 100.000 handtekeningen opleverde voor een ander binnenstadsbeleid. Niet alleen moest de binnenstad worden gerestaureerd, ook moest er een einde komen aan het beleid van cityvorming en verkeersdoorbraken waardoor de historische binnenstad verloren dreigde te gaan. De strijd voor de binnenstad was volgens Brinkgreve 'tevens de strijd voor de moderne leefbaarheid van de binnenstad'. Dat het mogelijk was om oude versleten huizen te transformeren in eigentijdse, gerieflijke, maar ook betaalbare woningen, was in de jaren 1955-1965 al bewezen door de restaurerende instellingen Stadsherstel, Diogenes, etc., aan de Zandhoek, waar dertien volkomen uitgewoonde zeventiende-eeuwse huizen werden gerestaureerd en geschikt gemaakt voor bewoning. Ook Diogenes had één van deze huizen opgeknapt (nummer 10). Het was een soort pilot van de hoofdstedelijke monumentenzorg. Het restaureren van oude woonhuismonumenten was volgens Brinkgreve geen 'elitair liefhebberijtje', maar een 'effectieve methode van krotopruiming en stedenbouwkundig beleid', een andere manier van stadsvernieuwing dus.

De schilder Jacob Kuyper (1919-2007), één van de bewoners die in het gerestaureerde pand van Diogenes aan de Zandhoek zijn atelier had, beschrijft in het derde nummer zijn geluk op deze locatie te mogen wonen en werken. 'Moderne leefbaarheid', wat moeten we daar dan onder verstaan? Het samengaan van wonen en werken op één locatie? Het tegenovergestelde van het toen nog vigerende stedenbouwkundige beleid om de functies van de stad (zoals wonen, werken en verblijven) uit elkaar te trekken om een gezonde en leefbare stad te verkrijgen, zoals de Moderne beweging al ruim vóór de oorlog had bepleit? Nee, Brinkgreve wilde iets totaal anders, namelijk 'buurtrehabilitatie'. De oude buurten moesten beschikbaar blijven voor het 'kostbare 'sociale kapitaal' dat in de oude buurten met hun gemengde bevolking voorhanden is' (nummer 6). Ook voor 'typische buurtbedrijven, voorzover geen hinderlijke industrie', was plaats in de binnenstad. We zien hier al het latere idee van de 'compacte stad' ontstaan, dat pas in de jaren zeventig gemeentebeleid zou worden. Al heel vroeg zag Brinkgreve de bijzondere waarde van de binnenstad als 'contacten ontmoetingsdomein'. Hij was zonder meer een visionair die zijn tijd ver vooruit was en met al zijn werk belangrijk bijdroeg aan de omslag in het denken over de binnenstad.

Wie wil begrijpen hoe in de jaren zeventig de grote omslag in het denken over de binnenstad tot stand kwam, moet de eerste tien jaar van het blad doorbladeren. Bij het 'in memoriam' voor oud-burgemeester d'Ailly, die voorzitter was van de Bond Heemschut en samen met Brinkgreve de actie Amsterdaad voorbereidde, wordt een tipje van de sluier opgelicht (in nummer 3, december 1967). In een 'teach-in' tegen het bouwplan voor de Vijzelbank (vlak vóór het raadsdebat in 1966) sprak d'Ailly de roerige zaal toe en bracht 'contact tot stand tussen zo ver uiteenliggende bewegingen als Heemschut en Provo. Dat betekende', schrijft Brinkgreve, 'geen vervaging van verschillen maar een echte ontmoeting tussen twee werelden van denken en spreken waar men ineens, wederzijds, de waarde en de waarheid van de ander ontdekte'.

Afb.13 Raamgracht 17 (foto: auteur)

Het Aalsmeerder Veerhuis aan de Sloterkade was het centrum, waar alle plannen werden beraamd. De in het Veerhuis gevestigde stichtingen en verenigingen hadden daarbij elk hun eigen taak. In nummer 4 van De Lamp werden elf organisaties genoemd, waarvan er vijf in het Veerhuis waren gevestigd. Brinkgreve wilde hun krachten bundelen, maar niet in één overkoepelende organisatie onderbrengen. Hij sprak van een 'tros van stichtingen en verenigingen' die elk hun eigen invalshoek hadden. Ook creatieve oplossingen voor het benodigde restauratiewerk werden niet geschuwd. In nummer 11 werd een constructie besproken om particulieren financieel deel te laten nemen in de restauratie en exploitatie van woonhuismonumenten, waarbij de deelnemers mede-eigenaar werden van de panden. Dit leidde in 1969 tot de stichting Aristoteles die onder meer het voor het stadsgezicht zo belangrijke pand aan de Raamgracht 17 in 1976 in oude stijl herbouwde, naar een ontwerp van architect Gerard Prins op basis van een oude afbeelding uit de Atlas van Fouquet (afb. 13). Een goed voorbeeld van wat Brinkgreve het liefste deed: het stadsgezicht behouden en herstellen, desnoods door verdwenen panden te herbouwen. De top was gehakt door beeldhouwer Hans 't Mannetje (1944 2016) op het Restauratieatelier Uilenburg, ook al een initiatief van Brinkgreve. In 1970 stond in het blad dat het voortaan niet alleen de mededelingen van de Stichting Diogenes maar ook die van de Stichting Aristoteles, de Vereniging Levend Monument en het Restauratieatelier Uilenburg zou bevatten, waardoor het blad in feite het bulletin was geworden van het Aalsmeerder Veerhuis en de daar gevestigde organisaties.

1975-1988: het Veerhuis-bulletin wordt een echt tijdschrift

Afb. 7 Frans Hupsch
Afb. 8 Ben Kroon

In 1975 werd uit de Vereniging Vrienden van Diogenes en Levend Monument de VVAB opgericht. Het 'Veerhuis bulletin' wordt dan het officiële orgaan van deze vereniging en een echt tijdschrift met een eigen eindredacteur. Vanaf eind 1978 had Frans Hupsch (afb. 7) formeel het eindredacteurschap van het blad van Geurt Brinkgreve overgenomen, maar hij was al een paar jaar redactielid. Hupsch was eindredacteur geweest van het Gemeenteblad. Met zijn komst werd De Lamp een beter leesbaar monumentenblad, in keurig en altijd correct gespeld Nederlands, en met een toegankelijke inleiding op de voorpagina ('Over dit nummer'). De eerste VVAB jaren worden gekarakteriseerd door een financiële inzamelingsactie voor de restauratie van het op 16 december 1975 afgebrande West-Indisch Huis in de Haarlemmerstraat. In 1977 vond de ledenvergadering plaats in de Piet Hein-kelder van dit Huis. Het verslag daarvan in nummer 44/45 beslaat een klein hoekje op de laatste pagina. In nummer 69/70 (sept. 1981) wordt uitgebreid verslag gedaan van deze belangrijke restauratie.

Afb.12 Twee bladzijden uit: Bouwen in Amsterdam

In de jaren zeventig wordt er inmiddels zoveel gerestaureerd dat ons blad overgaat tot
de publicatie van overzichtslijstjes van 'gereedgekomen panden', die hele pagina's in beslag nemen. Het gaat daarbij om alle restauraties die zijn begeleid door het gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, dat in die tijd nog een eigen tekenbureau heeft. De stevige band van de VVAB met het Bureau Monumentenzorg (BMZ) komt tot uitdrukking in de bijdragen die medewerkers van het bureau aan ons blad leveren. Veel artikelen zijn van de hand van Henk Zantkuijl, hoofd van het bureau in 1978-1981. Een voorbeeld is de uitgebreide beschrijving van de middeleeuwse huizen op het Begijnhof in nummer 78 (maart 1983). Bouwen in Amsterdam, het standaardwerk over de architectuurgeschiedenis van Amsterdam dat in die jaren tot stand is gekomen, werd uitgegeven in 60 losse afleveringen, die van 1973 t/m 1992 steeds bij ons blad werden gevoegd (afb. 12), om tenslotte door uitgeverij Architectura & Natura gebundeld te worden in een lijvig boekwerk. (1) Deze publicatie was begonnen als een poging tot kennisvergroting van de typische Amsterdamse woonhuisarchitectuur, maar had een bijkomend doel, namelijk welstandscriteria voor het bouwen in de binnenstad te formuleren. Architect Aad Evers, lid van de commissie-Dooijes, somde in nummer 57 (september 1979) een tiental kenmerken op waaraan nieuwbouwgevels dienen te voldoen om zich te voegen in de historische omgeving. Met enkele foto's van eenvoudige, negentiende-eeuwse lijstgevels die aan deze eisen voldoen, werd het artikel geïllustreerd. 'Konden in de 19de eeuw nog zonder moeite vervallen huizen door nieuwe worden vervangen, thans stelt deze opgave ons voor veel problemen'. In de eerste welstandsnota van stadsdeel Centrum in 1993, De Schoonheid van Amsterdam, werd gebruik gemaakt van deze kennis en werden de meest typische kenmerken van het Amsterdamse stadshuis geformuleerd, zoals de indeling in basement, middengevel en gevelbeëindiging. Daarmee heeft ons verenigingsblad een belangrijke, niet te onderschatten bijdrage geleverd aan de welstandsnota en de verbeterde omgang met de historische binnenstad. [Lees ook over de aandacht voor de jongere bouwkunst]

Henk Zantkuijl werd opgevolgd door Jan Dekkers, die van 1982 tot 1990 hoofd van het Bureau Monumentenzorg was. Dekkers trad ook toe tot het bestuur van de VVAB en in nummer 88/89 (december 1984) schreef hij een groot artikel over een reddingsplan voor bedreigde Amsterdamse monumenten met als meest schrijnende voorbeelden de panden van het Blauwlakenblok, met name in de Sint Annenstraat, en de rij panden aan de Prins Hendrikkade aan de kop van de Zeedijk. Zijn medewerker Dick van der Horst schreef daarop in nummer 100 (oktober 1986) een vervolg. Was er een ander medium dan ons blad waarin dergelijke artikelen konden verschijnen? Overigens kwam er in 1986 tijdelijk een einde aan de samenwerking met BMZ door de opheffing van het restauratieatelier Uilenburg door Jan Dekkers, waar Brinkgreve erg boos over was.

Dat de VVAB slechts één van de in het Aalsmeerder Veerhuis gevestigde organisaties was, blijkt wel uit nummer 96 (februari 1986), waarin een gemeenschappelijk jaarverslag van het Veerhuis werd opgenomen. Een achttal restaurerende instellingen werden daarin meegenomen, zoals de stichtingen Diogenes, Claes Claesz Hofje, West-Indisch Huis, de Pinto en Jan Pietersz Huis. En in 1986 kwam daar nog de Stichting Bethanienklooster bij. Het onderscheid tussen deze organisaties was niet altijd duidelijk. Zo plaatste de stichting Amsterdam Versierd de Mirakelkolom op het Rokin, maar die stichting was volgens ons blad tot stand gekomen op initiatief van de VVAB.

In nummer 36 hield Gustav Leonhardt in het artikel 'Woonhuisramen in amsterdam' een pleidooi voor het behoud en herstel van roederamen. Als musicus zag hij in de kleine ruitjes harmonische verhoudingen. Het artikel verschaft inzicht waarom bij vrijwel elke restauratie in de jaren zestig en zeventig een herstel van de 18de-eeuwse of vroeg-19de-eeuwse roederamen plaatsvond.

Afb. 9. Guido Hasselaar

Niet alleen was ons blad het enige tijdschrift dat over de particuliere inspanningen voor het behoud en herstel van de Amsterdamse binnenstad schreef, ook werden veel belangrijke kunsthistorische artikelen geplaatst. Nieuw in deze periode zijn de kunsthistorische artikelen van een keur van auteurs zoals Pieter Fischer, Huib Rowaan, Hans Tulleners en Henk Zantkuijl. Zo treffen we onder meer een voorpublicatie aan van Fischers standaardwerk over de beeldhouwers en stukadoors Ignatius en Jan van Logteren (nummer 79, mei 1983). In nummer 68 (juli 1981) vinden we de eerste aflevering van een nieuwe rubriek, genaamd 'Amsterdam gemeten', waarin BMZ-medewerker Huib Rowaan fraaie tekeningen toont van de tekenkamer van BMZ. Hij schreef de artikelen in deze rubriek tot en met nummer 115 (juni 1989), daarna nam zijn collega Paul Broers het stokje van hem over tot nummer 126 (april 1991).

Met het 36ste nummer (februari 1976) had De Lamp al het vertrouwde A4-formaat gekregen dat ons blad nu nog steeds heeft. Maar er verandert nog meer. In nummer 61 (mei 1980) verscheen voor het eerst een interview in ons blad, van journalist Ben Kroon (1923-2019) met Ruud Meischke, het eerste hoofd van BMZ (1953-1958). Het was het begin van een serie interviews met 'klauwstukken van de monumentenzorg'. Deze markeren een nieuwe ontwikkeling in ons blad, die tot eind jaren tachtig structureel wordt doorgezet. In het 100ste nummer (okt. 1986) interviewde zijn collega-journalist Guido Hasselaar (1927-1988) (afb. 9) de 'monumenten-pioniers' Brinkgreve en Zantkuijl. Dit beviel kennelijk zo goed, dat Hasselaar met nummer 101 (dec. 1986) het eindredacteurschap van Hupsch overnam. Hij voerde belangrijke wijzigingen door, al was hier veel overleg met het bestuur nodig en zelfs een ledenraadpleging.

1988-2006: De Lamp is Binnenstad geworden

Afb. 11 Binnenstad nr. 121
Afb. 10 Binnenstad nr. 111

Nummer 110 (juli 1988) was het laatste nummer van De Lamp. Er wordt bekend gemaakt dat de naam van het blad zal worden veranderd in Binnenstad. Aan deze naamsverandering waren 'langdurige besprekingen binnen redactie en bestuur' besteed. De reden was dat de oude naam tot verwarring leidde. Een media-adresboek rangschikte het blad onder de rubriek 'Verlichting en verlichtingsartikelen' en De Lamp hing samen met (de stichting) Diogenes, terwijl het blad inmiddels het orgaan van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad was geworden. Tevens werd aangekondigd dat de redactie op zoek ging naar 'jonge, professionele journalisten' om op free lance-basis voor het blad te schrijven. Niet alleen de naam van ons blad werd veranderd, ook de vormgeving. De volgende nummers vallen op door hun moderne schreefloze letter en dikke krantenkoppen (afb. 10). De kop BINNENSTAD is opgebouwd uit drie kleuren: grijs, zwart én rood: de eerste kleur in het blad. Het blad moest inspelen op actuele vragen van leefbaarheid, zonder overigens berichtgeving over monumenten en restauraties te verwaarlozen'. Guido Hasselaar heeft het eindredacteurschap niet lang kunnen bekleden, aangezien hij al na twee jaar overleed. Maar de veranderingen die hij aanbracht overleefden hem. De journalistieke koers die door Hasselaar was ingeslagen, werd voortgezet door zijn opvolgers, de journalisten Ben Kroon (afb. 8) en Frans Heddema, zij het dat de moderne vormgeving al in nummer 119 (maart 1990) werd veranderd in de tijdloze klassieke vormgeving die we in essentie nog steeds hebben. Onder de kop BINNENSTAD vinden we nu voor het eerst 'Uitgave van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad'. Met nummer 120 (april 1990) begint het gebruik om op de voorpagina een grote foto te plaatsen, aanvankelijk nog met een uitgebreid bijschrift (afb. 11). De fotografie, jarenlang door Maarten Brinkgreve (19462010), is steeds belangrijker geworden. Deze veranderingen zijn het werk van Geurt Brinkgreve, want in nummer 122 staat in het colofon dat hij weer de eindredacteur is van het blad, als opvolger van Guido Hasselaar, 'een tijdelijke situatie'. De interviews gemaakt door Ben Kroon gaan door, evenals de andere redactionele veranderingen van de laatste periode.

in deze periode drukt Brinkgreve een grote stempel op het blad door zijn vele, vaak scherp geschreven artikelen, vooral over vraagstukken van monumentenzorg en welstandsbeleid. Een voorbeeld hiervan is zijn oordeel over nieuwbouw aan het Oudekerksplein, waar Brinkgreve liever een reconstructie had gezien van de oude panden die er voorheen stonden. Deze waren door brand verloren gegaan en Stadsherstel had tekeningen gemaakt voor de beoogde herbouw, maar deze ging niet door. In nummer 127 (april 1991) schreef Brinkgreve een scherp artikel waarin hij zich boos maakte over de uitspraak van de welstandscommissie dat er geen 'Volendam-achtige' bouw mocht komen. Liever eigentijds dus dan herbouw. 'Zo, dat weten we dus: de huizen rondom de Oude Kerk zijn Volendam-achtig. (...) Zou het niet tijd worden het welstandstoezicht toe te vertrouwen aan mensen die wel oog en liefde hebben voor onze oude stad?' De consequente houding van Brinkgreve weerspiegelde ongetwijfeld het denken in onze vereniging. Veel van zijn artikelen zijn nog steeds actueel. In nummer 124 (december 1990) vinden we bijvoorbeeld een artikel over het veelgehoorde argument dat monumentenbeschermers steevast te horen krijgen als ze voor behoud opkomen: 'de binnenstad mag geen openluchtmuseum worden'. Dat artikel heeft nog niets aan actualiteit ingeboet. Het zou nu geschreven kunnen zijn.

Inmiddels heb ik ook zelf zo'n tweehonderd artikelen voor ons blad geschreven. Mijn eerste artikel (in nummer 155, december 1995) ging over de stijlkamers van het stedelijk Museum die toen nog grotendeels in kratten waren opgeslagen: 'dergelijke cultuurhistorisch uiterst belangrijke interieurs moeten aan het publiek getoond worden'. Nooit heb ik echter voorzien dat ze ook daadwerkelijk nog eens zouden worden opgebouwd, onder andere in het Rijksmuseum.

Wie de driehonderd nummers van ons blad heeft doorgebladerd zal concluderen dat ons blad een onmisbare informatiebron is over de Amsterdamse binnenstad. Niet alleen verschaffen vele artikelen belangrijke informatie over de architectuur, stedenbouw en geschiedenis van de binnenstad en haar monumenten, ook geeft ons blad een indruk van de strijd voor behoud en herstel van de binnenstad en inzicht in de zaken die ons door de jaren hebben beziggehouden en waar wij ons voor hebben ingezet. Al met al indrukwekkend.

Walther Schoonenberg
Foto's, tenzij anders vermeld: Maarten Brinkgreve

[Warmoesstraat 5]
[De jongere bouwkunst]

Voetnoten:
1. Henk Zantkuijl promoveerde in 1991 aan de TU delft op het laatste gedeelte
van dit boekwerk, namelijk de afleveringen 49-60, welke verschenen als bijlage bij De Lamp tussen 1985 en 1991. De afleveringen 58-60 hebben betrekking op de jongere bouwkunst uit de periode 1850-1940.

Artikelen:
[Ten geleide] (De Lamp van Diogenes 1, juni 1967)
[OZ Voorburgwal 66] (De Lamp van Diogenes 1, juni 1967)
[Na Amsterdaad '75] (De Lamp van Diogenes 3, dec. 1967)
[De Koopermolen] (De Lamp van Diogenes 3, dec. 1967)
[Het gebeurde op de Zandhoek] (De Lamp van Diogenes 3, dec. 1967)
[Prinsengracht 124] (De Lamp van Diogenes 5, juli 1968)
[Claes Claesz Hofje] (De Lamp van Diogenes 8, maart 1969)
[Naar een goed plan voor het Binnengasthuisterrein] (De Lamp 55, april 1979)
[Bouwen in de Amsterdamse Binnenstad - een boeiende opgave] (De Lamp 57, sept. 1979)
[ir. R. Meischke - Speurder naar bouwkundige raadsels] (De Lamp 61, mei 1980)
[Naar een goed plan voor het Binnengasthuisterrein] (De Lamp 63/64, augustus 1980)
[De middeleeuwse huizen op het Begijnhof] (De Lamp 78, maart 1983)
[Van Wagenaar tot nu] (De Lamp 78, maart 1983)
[Amsterdam opgemeten: Achtergevels Huis met de Hoofden] (De Lamp 86, juli 1984)
[Bedreigde monumenten in Amsterdam] (De Lamp 88/89, dec. 1984)
[Drie monumenten-pioniers in discussie] (De Lamp 100, okt. 1986)
[Herstelplan voor bedreigde monumenten in Amsterdam] (De Lamp 100, okt. 1986)
[Dick Dooijes: 'De hele stad Amsterdam is één monument'] (Binnenstad 119, maart 1990)
[Openluchtmuseum] (Binnenstad 124, december 1990)
[Zonderlinge bondgenoten: Administratiegebouw Binnengasthuisterrein] (Binnenstad 125, februari 1991)
[Binnengasthuisterrein, gebouw 3] (Binnenstad 126, april 1991)
[Aan het Oude Kerksplein] (Binnenstad 127, juni 1991)
[De Stijlkamers van het Stedelijk Museum] (Binnenstad 155, dec. 1995)

(Uit: Binnenstad 300, okt./dec. 2020)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.