Oudeschans 3

Een modern grachtenhuis

Aandacht voor de jongste, moderne architectuur is niet vanzelfsprekend. Pas recent is vooral dankzij het Cuypersgenootschap de bouwkunst uit de periode na 1965 meer in de belangstelling komen te staan. In deze categorie vormt Oudeschans 3 van Herman Zeinstra uit 1975/1977 een van de meest geslaagde voorbeelden. De VVAB heeft een aanvraag gedaan het moderne grachtenhuis op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. (2)
Oudeschans 3 (foto: Wim Ruigrok)

Bij Post 65-architectuur gaat het vaak om gebouwen waar weinig draagvlak voor bestaat, aangezien deze bouwwerken - vooral door hun maat en schaal - in de perceptie van de hedendaagse beschouwer afbreuk doen aan het beschermd stadsgezicht. Toch bestaan er voorbeelden van Post 65-architectuur die goed in het Amsterdamse stadsgezicht passen, zonder historiserend te zijn. Het moderne grachtenhuis op singel 428 van A. Cahen uit 1970 (gemeentelijk monument sinds 2015) wordt vaak als voorbeeld hiervan genoemd, maar is in deze categorie geenszins uniek. Ook bij de 'invuloefeningen' op Herengracht 34 van ir. H. 't Hoen uit 1963, Bloemgracht 75 van Buro J. Nust (1975) en Singel 314 van M. Göbel (1977) is op verschillende wijzen gepoogd de nieuwbouw in de bestaande gevelwand te voegen.

Het relatief onbekende Oudeschans 3 van Herman Zeinstra uit 1975 behoort eveneens tot deze categorie. Het grachtenhuis is gebouwd op het eiland Uilenburg, aan de (zuid)oostkant van de Oudeschans, vlakbij de nieuwmarkt waar in de jaren zestig en zeventig zo'n grote strijd is gevoerd tegen grootschalige stadsvernieuwing. Het huis staat op een gevoelige plaats in het stadsgezicht, tegenover de Montelbaanstoren. Door een continu proces van verbouwingen was dit deel van de Oudeschans sterk verrommeld.

In deze context vestigde ir. Herman Zeinstra (Harlingen, 1937) zich in 1975 als zelfstandig architect in amsterdam. Hij deed verschillende 'invuloefeningen' in bestaande straat- en grachtenwanden. In opdracht van de Dienst Volkshuisvesting ontwikkelde hij als projectarchitect bij de Kat en Peek voor circa vijftien open gaten een speciaal systeem voor jongerenhuisvesting (zogenaamde H-eenheden), met standaard-gevelelementen en een standaard-inrichting met keukenblok en natte cel. Een voorbeeld hiervan is het naast de Posthoorn gelegen Haarlemmer Houttuinen 45 uit 1982. In 1983 ontwierp Zeinstra een vergelijkbaar project op een volgens de Commissie voor de Oude stad 'onmogelijke' bouwlocatie, namelijk het bouwblok met de spitse hoek aan de Jacob Catskade en de de Wittenstraat (157-227). Op de hoek van dit complex bedacht hij een hoekelement, dat als scharnier tussen de twee vleugels fungeerde.

Kunstig ontworpen gevel

In overeenstemming met de Amsterdamse bouwtraditie heeft het pand een drie ramen brede gevel, waarvan de verdiepings- en raamhoogten naar boven toe afnemen. Het meest in het oog springend van dit bouwwerk is de dubbele, transparante voorgevel, waarvan de voorste in overeenstemming met de gevels van de belendende panden op vlucht is gebouwd, terwijl de gevel daarachter in het lood staat. Deze dubbele gevel geeft de vensteropeningen extra diepte, wat de gevel een grote plasticiteit verleent. Wanneer men het pand van de overzijde van de gracht bekijkt tekent zich door de gevelopeningen van de voorste gevel de structuur van de daarachter gelegen gevel af. Beide gevels zijn asymmetrisch van opzet. In de voorste gevel is de muurdam rechts van het middenvenster steeds achterwege gelaten, terwijl in de gevel daarachter juist de muurdam links van de middenvensters ontbreekt. De op vlucht staande, uit grote betonplaten samengestelde gevel heeft hierdoor links een smalle en rechts een brede vensteropening. Bij de daarachter gelegen gevel, die uit bimsbetonnen 'B2-blokken' is opgetrokken, is dit juist omgekeerd. Aan de rechterkant van de voorgevel is de ruimte tussen de gevels benut voor de uitbouw van erkers, die vanwege de op vlucht staande gevel naar boven toe dieper worden. De brede ramen van de erkers rechts zijn dubbelvensters, slechts gescheiden door een ranke houten middenstijl. De daarachter gelegen gevel bevat juist aan de linkerkant grote ramen, waarin steeds één onverdeelde glasruit is opgenomen. Ook qua hoogte corresponderen de in de betongevel uitgespaarde vensters slechts gedeeltelijk met de raamopeningen in de gevel daarachter. De voorste gevel heeft hoge, verticaal gerichte vensters, terwijl de vensteropeningen in de achtergelegen gevel door de hogere borstweringen lager zijn. De dubbelvensters rechts verlenen het gevelaanzicht tevens een horizontale dimensie, wat met name tot uitdrukking komt in de glaserkers op de verdiepingen.

Doorsnede met A: huiska- mer, B-D: insteek met slaapkamer, loopbrug en ‘vide’, E: eetkamer annex keuken en F. werkkamer (Herman Zeinstra, DOK- architecten)

Door beide asymmetrische gevels voor elkaar te plaatsen is voor het oog toch een symmetrische, drie ramen brede voorgevel ontstaan. Door de ten opzichte van de achtergelegen muurdam 'verschoven' middenstijl van de glaserkers (en tevens de net iets ten opzichte van het gevelmidden verschoven hijsbalk) lijken de vensters op de middenas - heel klassiek - een kolom of muurdam breder dan de vensters links en rechts daarvan. De geleding in drie vensters wordt nog eens benadrukt door de maat en samenstelling van de verschillende betonplaten waaruit de voorste gevel is opgebouwd c.q. door de voeglijnen die zich tussen de betonplaten aftekenen.
Doordat de voorste, lichtgekleurde gevel als het ware 'op hoge poten staat' en de daarachter gelegen, meer donkere gevel hoger doorloopt, lijken - voor het aanzicht - een hoge onderpui en gevelbeëindiging te ontstaan, wat weer aansluit bij de Amsterdamse bouwtraditie.
Door deze afwisselende, maar tevens zeer gebalanceerde ordening is een speels en geraffineerd ritmisch spel ontstaan van open en gesloten gevelelementen. De gekozen compositie en verhoudingen van de gevel sluiten bovendien goed aan bij de belendende bebouwing. Dat was al het geval toen de Granaatpanden nog bestonden (Oudeschans 5-11), maar na de nieuwbouw naar ontwerp van Soeters is dit zo gebleven.

Wonen en werken

Plattegronden van de bel-etage en de insteek (Herman Zeinstra, DOK- architecten)

Het huis heeft ook een traditioneel Amsterdamse opbouw van souterrain, bel-etage en steeds lager wordende verdiepingen. De indeling van de bel-etage in een hoog voorhuis met insteek en iets lager gelegen 'binnenhaard' gaat terug op het alleroudste type Amsterdamse grachtenhuis. De uitwerking hiervan is echter eigentijds, niet alleen door het materiaalgebruik en de vormentaal, maar ook wat de ruimtelijke opzet betreft, aangezien het pand geen met muren afgesloten kamers kent.

Oudeschans 3 ontwierp Zeinstra voor zichzelf. In wat hij het 'onderhuis' noemde, had hij zijn werkkamer, terwijl hij op de bel-etage daarboven woonde. Ook in functionele zin is dit dus een modern grachtenhuis.
De ingang bevindt zich op souterrainniveau. Souterrain en bel-etage zijn inwendig door een trap met elkaar verbonden. De verschillende appartementen op de bovengelegen verdiepingen worden ontsloten via een trappenhuis halverwege het pand en zijn tevens bereikbaar via een lift. Op alle verdiepingen is de voornaamste ruimte aan de voorkant van het huis gelegen, terwijl zich aan de achterzijde slaapkamers bevinden. Achter het huis ontwierp Zeinstra een tuin, met terras en prieel. Aan de tuinzijde zijn de verdiepingen voorzien van een balkon.

Bel-etage: zicht vanuit de huiskamer richting eetkamer met insteek achter de eerste ‘traverse’ (foto: Herman Zeinstra, DOK-architecten)

De bel-etage is als voornaamste verdieping architectonisch het meest interessant. Aan de voorzijde bevindt zich de huiskamer met uitzicht op het water van de Oudeschans, aan de achterzijde de eetkamer annex keuken met zicht op de tuin. De huiskamer is meer dan drieënhalve meter hoog. Aan de achterzijde van het pand bevindt zich de enkele treden lager gelegen eetkamer die zich verbreedt naar de keuken. Huis- en eetkamer zijn niet door wanden van elkaar gescheiden, maar lopen in elkaar over via een open trappenhuis, waarin zich behalve de trap naar het souterrain ook de trap naar de insteek bevindt. De insteek heeft hier het karakter van een vide, aangezien het op het oog een 'zwevende' vloer betreft die zowel aan de voor- als achterzijde niet begrensd wordt door muren, maar slechts door een ranke, stalen balustrade. Boven de eetkamer bevindt zich een tweede vide, die via een houten loopbrug vanaf de eerste vide bereikbaar is en als slaapkamer fungeert.
Huiskamer, trappenhuis en eetkamer worden van elkaar gescheiden door lange, smalle ruimtes - een soort dwarsgalerijen of 'traverses', die vooral een architectonische functie hebben in die zin dat ze ruimte geleden en de ruimtelijke werking versterken. Anders dan de galerijen in een kerk zijn deze passages echter niet lager maar juist hoger dan de ruimtes die zij omlijsten. Achter de huiskamer wordt het pand in de breedte in twee ongelijke delen gedeeld (3 : 4) door een doorbroken wand c.q. drie losstaande wanddelen, die de insteek schragen. Achter deze wand - in het smalle deel - zijn de meer functionele ruimtes ondergebracht als lift, trappenhuis, keuken en badkamer (ter hoogte van de slaapkamer). Door deze - in het verlengde van de dagkant van de erker gelegen - losse wanddelen en de uit de zuidwestelijke zijmuur springende lisenen daartegenover wordt de doorlopende ruimte steeds ingesnoerd ter hoogte van de traverses, terwijl deze zich bij de overgang naar een groter vertrek juist verbreedt.
Net als de tweede voorgevel zijn de wanden opgebouwd uit grote, bimsbetonnen B2-blokken van 40x30x20 cm (lxbxh). Het verloop van de doorbroken wanden tekent zich tevens af in de lateien die de wandopeningen overspannen en de daarmee corresponderende, 20 cm brede betonstroken in de houten vloer. De onafgewerkte (bims)betonnen wanden, lateien en vloerstroken verlenen het interieur een brutalistische uitstraling. De breedte van de wanddelen, lisenen en passages (1,60 m) komt overeen met die van de traveeën van de voorgevel. Door de repetitie van deze maat ontstaat een soort ruimtelijke eenheid waaraan de grotere ruimtes kunnen worden gerelateerd en afgemeten.
Zowel qua materiaalgebruik, vormgeving en ruimtelijke indeling als mathematische compositie doet het huis denken aan de architectuur van dom Hans van der Laan (Abdijkerk Vaals, 1960-68 en Huis Naalden, 1978-80) - of aan hem gerelateerde architecten als Jan de Jong (eigen woonhuis, 1967-68) en Aldo van Eyck (Pastoor van Ars-kerk, 1969).

Met gebruik van moderne materialen, een moderne vormentaal en een moderne ruimtewerking zijn de traditionele kenmerken van het Amsterdamse grachtenhuis hier verwerkt tot een geraffineerd compositorisch en ruimtelijk geheel.

Juliet Oldenburger en Walther Schoonenberg

Voetnoten:
1. Zie de inleiding in: Post 65 architectuur 1966-1990 in Amsterdam, Bond Heemschut, z.d.[2019].
2. Zie: Voorstel bescherming Post-65 architectuur (Binnenstad 294)

Literatuur:
- Christoph Grafe e.a., Herman Zeinstra. Projects and Methods, Amsterdam (A&NP) 2016.
- Guus Kemme (red.), Amsterdam Architectuur. A Guide, Bussum 1987.
- Paul Meijer en Norman Vervat, 'Voorstel bescherming Post-65-architectuur' in: Binnenstad 294, p. 64-65.
- Hans Tulleners, 'Oude Schans 3, een goed voorbeeld van gaten vullen' in: De Lamp 54 (maart 1979).
- Post '65 Architectuur 1966-1990 in Amsterdam, Bond Heemschut, z.d. [2019].

(Uit: Binnenstad 300, okt./dec. 2020)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.