Amsterdamse gevelstenen

De doos 1660

Bloemgracht 10

Op 5 juni 1646 wordt een erf met getimmerte op de hoek van de Bloemgracht en de eerste Leliedwarsstraat ten laste van de huistimmerman Pieter symonsz bij executie verkocht. Nog in dezelfde maand, op 20 juni, verkoopt Jan Gerritsz, de nieuwe eigenaar, wielmaker van beroep, het 'erf met getimmerte' door aan de kruidenier Burchert Gerritsz.

Op 11 september 1658 wordt het erf vervolgens verkocht door meester-schoenmaker en aanspreker Christoffel Pietersz de Groot, die eigenaar is geworden via zijn vrouw, dochter van 'Burgert' Gerritsz. Kopers zijn ditmaal de broers Lambert en Claas Mauritsz, beide dozenmakers van beroep. Uit het Kohier Verponding van Nieuwe Gebouwen (1654-1666) blijkt dat Claas Maurits in 1660 een huis heeft gebouwd op de noordzijde van de Bloemgracht, een eenvoudige trapgevel met onder het middenraam der eerste verdieping een fraaie cartouche met een rechthoekige doos en daaronder de tekst '16.De.Doos.60'. Deze gevelsteen is een duidelijke verwijzing naar het beroep van de bouwheer, die immers dozenmaker was. De in de oude aktes gebruikte term 'erf met getimmerte' wordt duidelijk als we de kaart bekijken van Balthazar Florisz van Berckenrode (1625). Op deze kaart is het hoekpand van Bloemgracht/eerste Leliedwarsstraat bebouwd met een lage schuur. Op latere plattegronden is hier een volwaardig huis met trapgevel verrezen, het huis dat Claas Maurits hier in 1660 heeft laten bouwen. De dozenmaker Claas Maurits overleed in 1668 en werd op 2 oktober in de Westerkerk begraven. een volgende verkoop van het pand vindt plaats in 1736 als de erven van Maria Maurits, zuster van Claas, 1/3 van het pand verkopen. Kopers zijn nu de meester-koekbakker Jacob Bulsink en Jan Robbe, gehuwd met Jacob Bulsinks zuster Maria. Zij waren reeds eigenaren van het andere 2/3 deel. Uit het Register van de Personele Quotisatie van 1742 blijkt dat bakker Barend Dogtrop hier toen gevestigd was en uit het precarioregister dat in het pothuis een schoenlapper zijn bedrijf uitoefende.

Tot maart 1945 heeft de trapgevel met de gevelsteen De Doos zich op de hoek van de Bloemgracht en de eerste Leliedwarsstraat weten te handhaven. In geen van de oude koop/verkoopaktes wordt de huisnaam De Doos gebruikt; kennelijk was de locatie op deze hoek voldoende duidelijk als adresaanduiding. Na de sloop heeft de locatie jarenlang braak gelegen; nadien is er een elektriciteitshuisje gebouwd dat hier tot 1998 gestaan heeft. In dat jaar verrees naar plannen van Butzelaar Architecten het huidige bouwwerk met de wonderlijke ronde bekroning.

De gevelsteen De Doos was na de afbraak terechtgekomen op de werf van Monumentenzorg, waar Jos otten, eigenaar van Palmgracht 68, 'm in 1979 aantrof en heeft verworven ter plaatsing in zijn eigen pand aan de Palmgracht. Daar heeft De Doos tot voorjaar 2014 gezeten tot de steen werd vervangen door de, door Hans 't Mannetje gehakte steen 'De Raksasa van Malang', maar binnenkort zal hij een plaatsje krijgen in het pand van Butzelaar.

De doos op de gevelsteen

In zeventiende- en achttiende-eeuwse winkelinventarissen worden vaak dozen genoemd. In de boedel van een kruidenier in de oude nieuwstraat trof de klerk bijvoorbeeld 24 vierkante dozen, 28 ronde dozen en tien blikken trommels etc. aan. Deze 'winkeldozen' waren opgesteld in eenvoudige winkelstellingen en dienden om diverse artikelen in op te bergen. De doos op de gevelsteen is van blik gemaakt, wat te zien is aan de felsnaad. De fabricage van blik uit dun geslagen of gewalst ijzer, dat later vertind werd, was al in de oudheid bekend.

Onno Boers
huisonderzoek: Hans Brandenburg
Foto: Wim Ruigrok

(Uit: Binnenstad 301/302, jan./mrt. 2021)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.