De 'Eerste Nederlandsche' aan het Rembrandtplein

Hoewel het met zijn fel oranjekleurige baksteen en rijke detaillering toch niet bepaald een onopvallend gebouw is, heeft het verzekeringskantoor op de hoek van het Rembrandtplein en de Utrechtsestraat tot nu toe in de literatuur weinig aandacht gekregen. Dit bijkantoor van de 'Eerste Nederlandsche Verzekering Maatschappij op het Leven [en] tegen Invaliditeit en Ongelukken', in 1891-1892 ontworpen door het Haagse architecten- en ingenieursbureau J. Jurriaan Kok en D.P. van Ameyden van Duym, kun je, met zijn wat schriele trapgeveltje boven de afgeschuinde hoek ook niet in álle opzichten een geslaagd gebouw noemen.
Het gebouw van de Eerste Nederlandsche Verzekering-Maatschappij op het Leven, tegen Invaliditeit en Ongelukken, Rembrandtplein hoek Utrechtsestraat (foto: Wim Ruigrok)

Manfred Bock behandelde het in Anfänge einer neuen Architektur (1983) zijdelings bij de bespreking van de verzekeringsgebouwen die rond 1890 op de hoeken van straten en pleinen in Amsterdam verrezen, als voorlopers van Berlages 'Algemeene' aan het Damrak (1893, afgebrand 1964). Hij sprak van een 'wankelmoedig eclecticisme'. Of dat 'wankelmoedige' speciaal op dit gebouw sloeg of dat hij het hele eclecticisme eigenlijk 'wankelmoedig' vond, is niet helemaal duidelijk - ik vrees overigens het laatste - maar in ieder geval was hij de eerste die het gebouw serieus besprak. Er is echter meer interessants aan te ontdekken dan Bock destijds voor zijn betoog nodig had.

Het gebouw van de Eerste Nederlandsche met de oorspronkelijke ingangen (foto: SAA)

Vrijwel tegelijk met de 'Eerste Nederlandsche' werden ook drie andere verzekeringskantoren gebouwd: 'De Nederlanden van 1845' aan het Muntplein (E. Breman), dat vijf jaar later alweer gesloopt werd voor het huidige gebouw van Berlage, de 'New York Life Insurance Company' op de hoek van de Keizersgracht en de Leidsestraat (J. van Looy) en de verzekeringsbank 'Kosmos' op de hoek van het Koningsplein en het Singel (Th.G. Schill & D. Haverkamp). Meestal nam het eigenlijke kantoor slechts een of twee verdiepingen in beslag. Het kantoor van de 'Eerste Nederlandsche' was alleen gevestigd op de eerste verdieping van het gebouw, terwijl de tweede als woning van de filiaaldirecteur diende. Op de derde verdieping waren verhuurbare kantoren. Verder was op de begane grond winkelruimte met vier etalageruiten en bestond de verdieping onder de masardekap uit een 'photographisch atelier' (later schildersatelier), voorzien van staand licht en bovenlicht. De atelierramen zijn verdwenen, maar de ijzeren kapspanten - zogenaamde vakwerkkniespanten met gebogen onderliggers - zijn binnen nog steeds zichtbaar. De winkelpui is bij verbouwingen in 1919 - jaartal toegevoegd aan de hoekerker - en opnieuw in 1925 sterk gewijzigd, toen het een horeca-bestemming kreeg. Wanneer precies de ingang van het Rembrandtplein naar de Utrechtsestraat is verplaatst, is niet helemaal duidelijk. In elk geval zijn de vestibule en het trappenhuis, met tegels van de Haagse plateelbakkerij Rozenburg, verloren gegaan.

Het verzekeringsbedrijf

Rehuel Lobatto, een van de pioniers van de verzekeringswiskunde.

De oudste levensverzekeringsmaatschappij in Nederland, de Hollandsche Sociëteit, dateert uit 1807. Het verzekeringswezen ontwikkelde zich in de negentiende eeuw uit de oudere semi-coöperatieve begrafenisfondsen. Aanvankelijk gebeurde dat onder streng staatstoezicht. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de verzekeringsmarkt echter volledig geliberaliseerd. Tussen 1880 en 1900 werden maar liefst 63 levensverzekeringsmaatschappijen opgericht. Het was de meest lucratieve en veilige tak van de verzekeringsbranche, want sinds de uitvinding van de 'gemiddelde mens' (l'homme moyen) door de Belgische statisticus en socioloog Adolphe Quetelet en de levensverwachtingsen sterftetabellen van de Nederlandse wiskundige en statisticus Rehuel Lobatto konden de premies en de te verwachten revenuen vrij precies worden berekend. De 'Eerste Nederlandsche' werd in 1882 opgericht en was een Haags initiatief van onder meer jhr. F.G.E. Merkes van Gendt (18311884), liberaal Eerste Kamerlid, en Hendrik Goeman Borgesius (1847-1917), de progressief-liberale hoofdredacteur van Het Vaderland, een man die zich nauw betrokken voelde bij sociale kwesties en bij ongevallenen levensverzekeringen voor de kleine man. Zo volgde hij in zijn krant met instemming de sociale verrichtingen van de Amsterdamse architect Gosschalk, een geestverwant, die in zijn bestekken een voor aannemers verplichte ongevallenverzekering voor hun werklieden voorschreef. Goeman was directeur van de 'Eerste Nederlandsche' van 1884 tot 1897, toen hij minister werd in het kabinet Pierson-Goeman Borgesius, waarin hij de Woningwet tot stand bracht.

Merkes van Gendt, in de medaillons onder de kroonlijst (foto: Wim Ruigrok)

Verzekeringsmaatschappijen leveren financiële producten en behoren dus tot de financiële sector. De grondslag voor het verzekeringswezen vormt de verzekeringswiskunde, die al in de renaissance in rudimentaire vorm beoefend werd, maar die in de zeventiende eeuw door Johan de Witt (die eigenlijk liever wiskundige dan staatsman was geworden), Christiaan Huygens en Johannes Hudde - meer bekend van het Amsterdams Peil - zijn echte pioniers kreeg. Zij zijn in de kroonlijst van het gebouw aan de Rembrandtpleinzijde in gelauwerde medaillons afgebeeld, tussen de wapens van de elf provincies. We komen ze wel vaker tegen aan verzekeringsgebouwen, onder meer, samen met Lobatto, aan de gevel van het gebouw van de Algemeene Friesche Levensverzekering Maatschappij aan de Eewal in Leeuwarden (1895, verbouwd 1915) en vrij zeker waren ze ook vertegenwoordigd in het fries van het Utrechtse filiaal van de 'Eerste Nederlandsche', dat met zijn Hollandse renaissance-vormen stilistisch verwant was aan het Amsterdamse filiaal. Aan de zijde van de Utrechtsestraat zijn de medaillons van stichter Merkes van Gendt (1797-1866) en van Rehuel Lobatto te zien, vanaf 1842 'hoogleraar' aan de Koninklijke Academie in Delft en auteur van de Beschouwing van den aard, de voordeelen en de inrichting der Maatschappijen van Levensverzekering (1830), die de grondslag vormde van de moderne levensverzekeringmaatschappijen. Tragisch was dat zes van zijn tien kinderen voortijdig overleden en zich dus niet aan zijn tabellen hielden, maar de regering nam zijn adviezen er niet minder serieus om. Het educatief-belerende aspect van de decoratie aan dit soort gebouwen is een kenmerk van de neorenaissance en past in het laat negentiende-eeuwse beschavingsoffensief van de burgerij. Daarmee onderscheidt het zich van de latere art nouveau-decoratie met gestileerde planten en dieren (de overbekende pelikaan van het verzekeringswezen!), die veel meer esthetiserend is en een l'art pour l'art-karakter heeft.

De architecten

Kiosk voor de Eerste Verzekering-Maatschappij op het leven etc. naar ontwerp van Jurriaan Kok (uit het Bouwkundig Weekblad, 12de jrg., 1892, nr 2)

De architecten Jurriaan Kok (1861-1919) en D.P. van Ameyden van Duym (1856-1906) hadden beiden aan de Polytechnische School in Delft gestudeerd en vormden eind jaren '80 de maatschap 'Technisch Bureau D.P. van Ameyden van Duym' & Jurriaan Kok', gevestigd in Den Haag. Kok was duidelijk de vernieuwer en de artistieke ontwerper, die aanvankelijk vooral door zijn kunstnijverheidsleraar Adolf le Comte was beïnvloed, terwijl burgerlijk en civiel ingenieur Van Ameyden van Duym het meer praktische werk deed. Al in 1883 was Kok één van de twee bekroonden van de 37 inzendingen die binnenkwamen op de prijsvraag voor een nieuw gebouw van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst in de Marnixstraat. De opdracht kreeg hij echter niet, de jury koos voor een meer klassiek ontwerp. In 1890 stond hij met een sierlijke kiosk van de 'Eerste Nederlandsche Verzekering Maatschappij op het Leven' op de Tentoonstelling voor Veiligheid en Reddingwezen in Amsterdam. Dit heeft het bureau waarschijnlijk de opdracht bezorgd voor enkele gebouwen van de 'Eerste Nederlandsche', waaronder het filiaal aan het Rembrandtplein, de fraaie entree voor het hoofdkantoor in Den Haag, met daarin een borstbeeld van Huygens, en mogelijk het filiaal in Utrecht, waarover weinig of niets bekend is. Aan het eind van 1893 werd de maatschap echter ontbonden. Jurriaan Kok deed nog één belangrijke opdracht, namelijk de vernieuwing, in zestiende-eeuwse stijl, van het buitenhuis Epemastate in Ysbrechtum bij Leeuwarden. Daarna werd hij esthetisch adviseur bij de plateelbakkerij Rozenburg, waarmee al langer banden bestonden. De werkplaatsen van Rozenburg aan de ZW Buitensingel in Den Haag waren verbouwd door Van Ameyden van Duym en in het gebouw aan het Rembrandtplein waren, zoals gezegd, wandtegels van Rozenburg gebruikt. In 1895 werd Kok artistiek en zakelijk directeur van Rozenburg, nadat de vorige, Alexander Vosmaer, een greep in de kas had gedaan en moest vertrekken. Kok was verantwoordelijk voor de tweede grote bloeiperiode van Rozenburg, die van het befaamde eierschaalporselein, nadat de eerste bloeiperiode uit de jaren '80, met de avantgardistische, kleurrijke ontwerpen van Theo Colenbrander, begin jaren '90 totaal verdampt was. Hij eindigde zijn loopbaan als doortastend wethouder van Publieke Werken (1912-1919), een van de belangrijkste die Den Haag ooit gehad heeft.

Stijl en inspiratie

'De gevels hebben een geheel nationaal karakter en zijn ontworpen in een moderne renaissancestijl', zo omschreef Het Vaderland het Amsterdamse bijkantoor van de 'Eerste Nederlandsche'. Van meet af aan koos Kok voor ontwerpen in de 'Oudhollandse renaissance' van de zestiende en zeventiende eeuw, zoals onder meer te zien is bij zijn bekroonde ontwerp voor het Maatschappijgebouw en een onuitgevoerd woonhuis, beide gepubliceerd in het Bouwkundig Weekblad van 1884. Het Vaderland omschreef die stijl dus als 'modern'. Hoe sterk de waardering voor die stijlrichting tijdens Koks leven veranderd was, blijkt wel uit de necrologie uit 1919 in het Algemeen Handelsblad, waarin het Oudhollands juist als het tegendeel van modern wordt aangeduid: 'Deze uiterlijk zoo weinig moderne man, zwaar Oud-Hollandsch van gedaante en heel breed-gemoedelijk van gedragingen voor zijn vrienden en kennissen' et cetera. Dit oordeel over het begrip 'Oudhollands', gefilterd door latere vooroordelen, bleef gedurende de hele twintigste eeuw bestaan. Toch had Het Vaderland het bij het rechte eind: het artistieke en eclectische Oudhollands waarin de generatiegenoten van Kok in hun jonge jaren werkten, was de meest progressieve stijl van die dagen en vormde de opmaat naar de vernieuwingen in de jaren ’90.

Zelfs Manfred Bock ontging het dat het verzekeringskantoor grotendeels geïnspireerd is op de Kanselarij van Leeuwarden (1566-1571), gebouwd in een overgangsstijl tussen late gotiek en renaissance. Veel architecten kozen vanaf de tweede helft van de jaren '80 graag voor overgangsstijlen uit het verleden, vanwege de vrijheid die dat bood bij het kiezen van motieven. Koks decoratiemotieven zijn meer renaissancistisch dan die van de Kanselarij, maar als geheel laat het hetzelfde eclectische beeld zien. Door onder meer de oranjekleurige machinale strengperssteen en de grote etalageruiten is het gebouw onmiddellijk als laat negentiende-eeuws herkenbaar. Kok was waarschijnlijk niet helemaal tevreden over zijn ontwerp; hij heeft het nooit gepubliceerd. Het probleem van de smalle afgeschuinde hoek en vooral de beëindiging daarvan heeft hij niet goed weten op te lossen. Het Vaderland heeft dat ook aangevoeld en voerde als excuus aan dat het om een verbouwing ging. (Er stond al een winkelpand met een afgeschuinde hoek uit 1871 van architect W.J.J. Offenberg.) Iedereen die iets van architectuur weet, begrijpt dat dat een geldig excuus is.

Wilfred van Leeuwen

Literatuur:
'Jurriaan Kok', Algemeen Handelsblad d.d. 21.06.1919

'Karakterschets. J. Jurriaan Kok', Hollandsche Revue 8 (1903), 12, p. 833-847

(Uit: Binnenstad 303, apr./juni 2021)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.