Artist's impression van het verbouwplan voor het Amsterdam Museum. In het geel de nieuwe bouwmassa’s (noorden links) (tek.: Neutelings Riedijk Architects) |
In het verbouwingsplan van Neutelings Riedijk Architects - bekend van onder meer het kleurrijke archiefgebouw van het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum - wordt het Amsterdam Museum ingrijpend gewijzigd. Door de beoogde verbouwing zal de ingreep van 1975 voor een groot deel ongedaan worden gemaakt, terwijl daar opvallende nieuwbouw voor in de plaats komt. De CRK is echter niet met dit bouwplan akkoord gegaan. De conclusie van het negatieve tweede advies d.d. 14 juli 2021 is in niet mis te verstane bewoordingen geformuleerd: 'De commissie constateert dat er te weinig gereageerd is op het advies uit februari en de adviezen van de Integrale Commissie uit 2020. Zij ziet in de uitwerking van de voorgestelde volumes nog steeds vooral het oorspronkelijke idee, terwijl hiervan verschillende keren is aangegeven dat dit te fors uitpakt in relatie tot de bestaande gebouwdelen. Een goede balans tussen het historische complex en toevoegingen die programmatisch noodzakelijk zijn, is nog niet bereikt. Op alle plekken waar het nieuwe Amsterdam Museum aan de buitenzijde zichtbaar wordt, hebben de volumes een te grote schaal en zijn ze niet fijnzinnig genoeg in de uitwerking. (...) Fundamentelere wijzigingen zijn noodzakelijk.'
In haar eerdere advies d.d. 3 februari 2021 had de commissie al opgemerkt dat het 'de vraag is of de periode van de architecten Van Kasteel en Schippers wel helemaal moet worden weggepoetst. De verbouwing uit de eerste helft van de jaren '70 is inmiddels onderdeel van de cultuurhistorie van het gebouw.'
Het verbouwingsplan voorziet dus niet in een goede balans tussen oud en nieuw, waardoor het unieke complex met haar prachtige zeventiende-eeuwse binnenplaatsen, maar ook de twintigste-eeuwse ingreep, die onder meer de unieke Schuttersgalerij opleverde, ernstig wordt aangetast.
Toen het Burgerweeshuis in 1960 leeg kwam te staan, omdat de instelling naar het gebouw van Aldo van Eyck aan het IJsbaanpad verhuisde, moest een nieuwe bestemming worden gevonden voor het gebouwencomplex. Het Amsterdams Historisch Museum was op dat moment nog gehuisvest in de Waag op de Nieuwmarkt, maar die was eigenlijk te klein om de belangrijkste stukken uit de gemeentelijke collectie te tonen. Het Burgerweeshuis werd gezien als een gedroomde locatie voor het museum gewijd aan de geschiedenis van Amsterdam. De vestiging van het Amsterdams Historisch Museum in dit gebouw was een cadeau aan de stad ter gelegenheid van haar 700-jarig bestaan in 1975.
Ook destijds was de bouwkundige ingreep om van het Burgerweeshuis een historisch museum te maken behoorlijk ingrijpend, alleen getuigde deze van een hele andere benadering en restauratie-opvatting, dan de voorgestelde ingreep nu. Twaalf jaar lang werd archief- en bouwhistorisch onderzoek gedaan naar het gebied en de gebouwen. Het destijds innovatieve 'bouwhistorisch' onderzoek, onder leiding van Ruud Meischke (1923-2010), heeft veel gegevens over de verschillende bouwperioden opgeleverd en resulteerde uiteindelijk in een belangrijk naslagwerk van zijn hand, dat ter gelegenheid van de opening van het museum door de Rijksdienst werd uitgegeven: Amsterdam Burgerweeshuis. Het was het eerste deel van de serie Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst.
Detail van de bestektekening van de monumentale kap van het Jongenshuis (tek.: B. van Kasteel, RCE-archief Amersfoort) |
De benodigde restauratie kon echter niet zo lang op zich laten wachten. De bouwkundige toestand waarin het complex verkeerde, was namelijk zo erbarmelijk, dat direct na de verwerving werd begonnen met funderings- en kappenherstel. Het Jongenshuis - aan de oostzijde van de galerij - bleek bij het 'uitpellen' in zo'n slechte staat te zijn, dat het meteen moest worden gestut. (1) Helaas was veel houtwerk van de kappen te slecht om te kunnen handhaven, maar voor zover dit niet behouden kon worden, werd het hersteld of nagemaakt. Op een bestektekening van de restauratie van de kap van het Jongenshuis staat vermeld: 'bestaande spanten herstellen en herplaatsen'. (2) Het Jongenshuis werd op de gevel aan de Jongensspeelplaats na geheel gesloopt, maar wel teruggebouwd, waarbij - afgaande op de bestektekening - de historische spanten opnieuw zijn toegepast.
Plan van B. van Kasteel met Schuttersgalerij (noorden onder) (tek.: Jan Jehee, 1975, beeldbank RCE) |
Pas na het veiligstellen van het gebouw en zijn kappen werden er beslissingen genomen over de herinrichting van het complex. Daartoe waren twee commissies ingesteld, een bouwcommissie onder leiding van stadsbouwmeester Chris Nielsen (1910-1995) en een programmacommissie onder leiding van directeur Simon Levie (1925-2016). In beide commissies was het Bureau Monumentenzorg vertegenwoordigd, eerst door Hein Weller, later door Henk Zantkuijl. De plannen voor de restauratie en de herinrichting werden vervaardigd door de architecten Bart van Kasteel (1921-1988) en Jaap Schipper (1915-2010). De uitvoering stond onder leiding van de Dienst der Publieke Werken.
In het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) worden negen dozen met verslagen en tekeningen over de restauratie bewaard. Bij bestudering viel mij de grote zorgvuldigheid van het hele bouwproces op. Bovendien werden kosten noch moeite gespaard om het complex zowel te restaureren als geschikt te maken voor de nieuwe bestemming. Vooral inwendig is destijds veel gesloopt: vrijwel alle binnenmuren met hun kastenwanden en betimmering en dergelijke verdwenen. Maar ook andere ingrepen in het monumentale complex waren nodig om de gebouwen aan te passen aan de nieuwe functie. Hoe konden de noodzakelijke luchtbehandelingseisen samengaan met de restauratie van het gebouwencomplex? De oplossing was de buitenmuren aan de binnenzijde te verdikken, waardoor de vaak toch al smalle vleugels nog smaller werden.
Alhoewel de ingreep in de historische bouwmassa's behoorlijk fors was, werden de structuur, vorm en het aanzien van de gebouwen zo veel mogelijk gerespecteerd dan wel hersteld; de gevels en kappen behielden hun bestaande uiterlijk en de karakteristiek daarvan werd eerder versterkt dan verstoord. De grote uitdaging hierbij was om de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van het complex tot leven te wekken zonder de typerende beslotenheid van het gebied te doorbreken. Zo werd ervoor gekozen de binnenplaatsen niet vol te bouwen en bij het museum te betrekken, zoals in veel andere musea in binnen- en buitenland wel gebeurde - Rijksmuseum bijvoorbeeld. Ruud Meischke, die namens de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de restauratie had begeleid, omschreef de ingreep als volgt:
'De structuur van het complex verzette zich tegen de inrichting tot museum en feitelijk tegen ieder modern gebruik. (...) Bij de inrichting tot museum verloren de binnenplaatsen hun functie van centrale verbindingsruimten van het gebouwencomplex en werden een deel van de openbare straatweg. Hierdoor werd het noodzakelijk het gebouw inwendig een ruimte-ontwikkeling te geven waarbij alle zalen op elkaar aansloten. Voor het eerst was er een volledige doorloop mogelijk geworden. Door dit veranderde gebruik moest het interieur vrijwel geheel worden vernieuwd. Ook constructief moest sterk in het bestaande gebouw worden ingegrepen. De nieuwe fundering die nodig bleek werd de aanleiding tot een vrijwel algehele onderkeldering van het complex.
De gevels van het gebouw zowel die aan de binnenplaatsen als die aan de buitenkant konden worden behouden. De wijzigingen die hier in de 19de eeuw tot stand waren gekomen werden voor het grootste deel gehandhaafd, waardoor het complex het karakter behield dat door vele foto's een algemene bekendheid had gekregen'. (3)
Jongensgalerij (foto: Wim Ruigrok) |
Voor de huidige planvorming is van belang dat de ingreep er destijds vooral op gericht was het complex in ere te herstellen en de aanwezige waarden niet alleen te behouden, maar ook te versterken. Minstens zo belangrijk is dat het aanzien van het historische complex aan de buitenzijde niet door opvallende of 'contrasterende' nieuwbouw werd verstoord. De nieuwe bouwvolumes pasten binnen de bestaande enveloppe van het gebouw en zijn ondergeschikt gemaakt aan de architectonische waarden van het monument. De 'herbouw' van de koestal - waarin het museumcafé 'David en Goliath' werd gevestigd -, valt vanaf de Jongensplaats niet direct op: de gevel met boogvormige openingen naar de naastgelegen galerij is ondergeschikt gemaakt aan de monumentale renaissancegevel van Hendrick de Keyser. (4) De historische bebouwing ter plaatse van de Gedempte Begijnensloot werd echter gesloopt om de stedenbouwkundige structuur zichtbaar en beleefbaar te maken.
Ingang van de Schuttersgalerij in 1975 (foto: beeldbank SAA) |
De Gedempte Begijnensloot, een pre-stedelijke afwateringssloot, was al in de zeventiende eeuw overkluisd en bebouwd. Door deze vrij te leggen en als overkapte steeg zowel op te nemen in het museum als toe te voegen aan de openbare ruimte, verkreeg men niet alleen een museumzaal voor het ophangen van schutttersen regentenstukken, maar werd ook de inwendige hovenstructuur van het complex aangesloten op de stegenstructuur van de directe omgeving. Het ontsluiten van de binnenplaatsen voor alle voetgangers maakte één van de mooiste monumenten van de stad voor een breed publiek toegankelijk. Een hele knappe stedenbouwkundige ingreep dus, die zelfs door de - wanneer het nieuwbouw betrof - normaliter toch altijd kritische Geurt Brinkgreve als zodanig werd onderkend:
'De schuttersgalerij is een voortreffelijke hedendaagse aanvulling op de oude, zorgvuldig gerestaureerde vleugels. Het complex heeft nu echter duidelijk een museaal karakter, dat wil zeggen dat zowel de gebouwen als hun inhoud dienen om te worden bekeken en bewonderd, niet meer om in het dagelijks leven te worden gebruikt. De museumsfeer wordt weliswaar verlevendigd doordat het gehele gebied tussen de Sint Luciënsteeg en het Spui door het openen van enkele doorgangen werd opgenomen in de voetgangerszone van de Kalverstraat - zeker de knapste modernste stedebouwkundige ingreep in de binnenstad - maar zij blijft voelbaar als een contrast met de commerciële bedrijvigheid van de Kalverstraat'. (5)
Het gratis en openbaar maken van één van de museumzalen die als steeg door het museum loopt, is vermoedelijk ook in internationaal perspectief uniek te noemen. Bart van Kasteel moet al vroeg op dat idee gekomen zijn, want het RCE-archief bevat enkele vroege impressies hiervan.
Meisjesspeelplaats (foto: auteur) |
Dat de Meisjesplaats een stenen karakter kreeg om het zeventiende-eeuwse karakter te herstellen, was gebaseerd op archiefonderzoek. Meischke ontdekte in het archief dat een grote partij van Leidse stenen was aangekocht voor de bestrating van het grote binnenplein. (6) Bovendien werd tijdens de werkzaamheden een deel van de originele klinkerbestrating teruggevonden. Het oude bleekveld dat nog uit de tijd van het klooster dateerde is in 1635 opgeruimd. In de eerste helft van de twintigste eeuw was de bestrating vervangen door grind met een klinkerpad rondom. In het midden bevonden zich een kastanje en enkele heesterperken. Meischke geeft aan dat het verwijderen van de beplanting en het opnieuw bestraten van het plein, zoals dat bestond van de zeventiende eeuw tot 1865, gebeurde om de architectuur van de classicistische architectuur beter te laten uitkomen. (7) Als uitgangspunt hiervoor dienden prenten uit de late achttiende en vroege negentiende eeuw. Bovendien blijkt uit de verslagen van de bouwcommissie dat directeur Simon Levie het leegmaken van de Meisjesplaats steunde omdat de boom het museum teveel van daglicht zou beroven. (8) Het resultaat is magistraal te noemen. Waar elders treffen we in Amsterdam een zo Italianiserend plein aan, dat de classicistische gevels van Jacob van Campen volledig tot hun recht doet komen? Wat mij betreft het ware sluitstuk van de 'knapste moderne stedenbouwkundige ingreep in de binnenstad'.
In het voorliggende bouwplan wordt nu het voorstel gedaan om deze hoogmonumentale Meisjesplaats te transformeren in een tuin met slingerpaadjes en een horeca-terras, vanuit het - misplaatste - idee dat dit teruggaat op de negentiende eeuwse situatie, waarbij de bouwgeschiedenis en de monumentale waarde van de vorige ingreep volledig worden miskend. Bovendien vormt dit stenen binnenplein een cruciaal onderdeel van het voetgangersgebied dat in 1975 is gecreëerd.
Doorsnede van de nieuwe museumzalen in het centrale gedeelte van het Burgerweeshuis (ter plaatse van de huidige Schuttersgalerij) (tek.: Neutelings Riedijk Architects) |
In het plan van architectenbureau Neutelings Riedijk wordt de knappe ingreep van Bart van Kasteel grotendeels teruggedraaid. Tussen de buitengevels van het Jongens- en Meisjeshuis aan weerszijden van de Gedempte Begijnensloot moet een geheel nieuw zalencomplex verrijzen, waardoor niet alleen de Schuttersgalerij, maar zowel de inwendige als de stedenbouwkundige structuur teniet wordt gedaan. Ook de monumentale houten kappen zullen grotendeels worden gesloopt, omdat bovenop de nieuwe bouwmassa een dakterras met een biologische tuin moet komen. Het huidige café-restaurant ('David en Goliath') wordt in de plannen geheel gesloopt en vervangen door een nieuw zalengebouw. Tenslotte moet op de kop van de Sint Luciënsteeg en naast De Weeshuispoort, ter plaatse van de twee gevelstenenmuren, in het oog springende nieuwbouw verrijzen, die het silhouet en aanzien van het complex vanaf de Nieuwezijds Voorburgwal ingrijpend zal wijzigen. Om commerciële redenen acht het museum het namelijk van belang om aan de stadskant een nieuw gezicht te tonen, met onder meer vitrines aan de straatkant. Het architectenbureau heeft niet iets terughoudends in gedachte, maar juist iets heel opvallends: als referentiekader wordt de nieuwe stadhuisvleugel van Deventer genoemd en wie dat kent, begrijpt direct dat dit een ramp gaat worden. Dit alles zal zeker consequenties hebben voor het beschermd stadsgezicht en trouwens ook voor de omwonenden, want de steeg krijgt aanzienlijk minder licht en lucht.
In de huidige plannen wordt 'op eigentijdse wijze' met het beschermde monument omgegaan. Wie het verbouwingsplan van nu met dat van de jaren 1963-1975 vergelijkt, valt een totaal andere benadering op. Net als toen bepalen de aanwezige monumentale waarden wat wel en niet mogelijk was. Daarbij zie ik echter drie verschillen. Allereerst valt op dat eigenlijk alleen nog monumentale waarde wordt toegekend aan onderdelen die 'authentiek' zijn; de materiële substantie is belangrijker dan de architectonische vorm en ruimtelijke structuur. Zo zouden de in 1975 met veel aandacht herstelde of gereconstrueerde kappen aan weerszijden van de Schuttersgalerij weer gesloopt mogen worden, aangezien deze (deels?) niet origineel zijn. Hetzelfde geldt voor de muren aan weerszijden van de galerij. Ten tweede bleef de verbouwing van 1975 binnen de bestaande enveloppe van het historische complex om de historische vorm ervan te respecteren. Wanneer aan de vorm of ruimtelijke compositie echter geen waarde meer wordt gehecht, wordt het ook mogelijk 'zonder verlies aan monumentale waarden' nieuwe bouwvolumes toe te voegen; de materiële substantie wordt hierdoor immers niet aangetast. De eenzijdige focus op de materie betekent ook dat alles wat 'leeg' is wel 'gevuld' kan worden: de openbaar toegankelijke ruimte van de Schuttersgalerij biedt plaats voor een groots nieuw hoofdstuk in de bouwgeschiedenis van het monument. Vanwege de - vooral in Nederland - toch wat eenzijdige (mis)interpretatie van de Charter van Venetië (1964) dient dit nieuwe hoofdstuk tenslotte ook nadrukkelijk als eigentijds - lees contrasterend - herkenbaar te zijn. Als gevolg van deze huidige restauratiebenadering wordt het monument in feite geheel 'getransformeerd', waarbij de monumentale waarden slechts als inspiratiebron dienen voor het nieuwe architectonische ontwerp.
De conclusie luidt dat het monument zijn grenzen stelt en dat het huidige museumcomplex, inclusief houten kappen en de Schuttersgalerij, het waard is behouden te blijven. Sloop hiervan is ook onnodige kapitaalvernietiging. Dit betekent niet dat er niets mag veranderen. De monumentale waarden dienen hierbij echter wel gerespecteerd te worden. Ook valt niet te ontkennen dat er veel te verbeteren valt aan het huidige museum. De verbouwing door de vorige museumdirecteur Paul Spies heeft de oorspronkelijke heldere opzet van het (historische) museum rond de Meisjesspeelplaats, met een aparte expositievleugel in het Jongenshuis ten oosten van de Schuttersgalerij, doorbroken. Door de verplaatsing van de ingang van de Nieuwezijds Voorburgwal naar het Jongenshuis is een onoverzichtelijk doolhof ontstaan. Zo is de bouw van de buitenproportioneel grote inwendige trap bij die ingang, die de gehele begane grond van het Jongenshuis inneemt en waardoor de meest monumentale (circa acht meter brede) expositieruimte aan het complex is onttrokken, achteraf beschouwd een mislukking te noemen. Hetzelfde geldt voor de 'oranje spiegeltunnel': de onderdoorgang vanuit het Jongenshuis door de kelder van de zuidvleugel naar het Meisjeshuis, als gevolg van de verplaatsing van de ingang. Uit de bestudering van de archiefstukken is mij gebleken dat het herstel van de toenmalige routing de meeste huidige problemen oplost. De oude ingang, vlak naast de regentenzaal, had die problemen niet en bevond zich, vanuit het gebouw gezien, ook op de meest logische locatie. Eerlijk gezegd zie ik ook niet in waarom de schuttersstukken niet gewoon in de Schuttersgalerij of de Hermitage kunnen blijven hangen. Hoewel ik het historisch belang hiervan beslist niet wil ontkennen, zijn het geen 'Rembrandts' die men van enige afstand dient te beschouwen om de artistieke waarde ervan te kunnen appreciëren.
Eind vorig jaar stelde de Gemeenteraad 56,2 miljoen euro beschikbaar voor de verbouwing van het Amsterdam Museum, waarmee zij in feite een blanco cheque uitschreef. Bij de behandeling in de Raad verklaarde raadslid Boomsma dit conditioneel op een positief CRK-advies. Weliswaar kan het College zo'n advies ook naast zich neer leggen, maar dat roept dan wel de vraag op of het gemeentebestuur de bescherming van onze monumenten serieus neemt. In een hoogdravend stuk getiteld 'Erfgoed in een dynamische stad' gaf wethouder Meliani zichzelf de opdracht 'erfgoedwaarden beter en eerder mee te wegen bij vernieuwing', kennelijk omdat dat in het verleden niet voldoende is gebeurd. Het College kan nu laten zien dat dit geen loze woorden zijn.
Walther Schoonenberg
Voetnoten:
1. R. Meischke en B. Haak, Amsterdams Historisch Museum. Kleine Monumentenreeks, Den Haag 1988, p. 71.
2. Bestektekening B. van Kasteel, nr. 364, gedateerd 10 januari 1968 (RCE-archief Burgerweeshuis, Amsterdam). Het RCE-archief wordt bewaard in Amersfoort. Auteur heeft de stukken mogen inzien bij de RCE, dezelfde stukken worden ook bewaard in het Stadsarchief maar dat mocht niet worden bekeken.
3. R. Meischke, Amsterdam Burgerweeshuis. Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, Den Haag 1975, p. 7.
4. De foto's in Meischke 1975 op p. 32 en 33 geven daarvan een beeld.
5. Geurt Brinkgreve, 'Van Wagenaar tot nu', De Lamp 78 (maart 1983).
6. Meischke 1975, p. 182
7. Meischke 1975, p. 61: 'De meisjesbinnenplaats van het Burgerweeshuis werd één van de eerste uitingen in ons land van een nieuwe, meer bij de Italiaanse architectuur aansluitende bouwstijl. Bij de strakke monumentaliteit van de nieuwe meisjesbinnenplaats paste geen bleekveld in het midden. De gehele binnenhof werd bestraat, hetgeen het architectonische effect versterkte'.
8. RCE-archief Burgerweeshuis, Amsterdam
Overige literatuur:
- Herman Colenbrander, 'Hoe hoog hing de Nachtwacht? Een kwestie van ellen, voeten en duimen' in: Jaarboek Amstelodamum 105 (2013), p. 239-275.
- Gerrit Vermeer, 'Jacob van Campen en zijn kapitelen' in: Binnenstad 246 (mei 2011), p. 39-41.
(Uit: Binnenstad 304, jun./aug. 2021)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.