Voorafgaand aan de veertig beschrijvingen gaan de auteurs in op de context, oorzaken en gevolgen van het voortgaande proces van afbraak en vernieuwing. Daarin worden ook de cityvorming en de stedenbouwkundige ontwikkelingen in de 20ste eeuw besproken die tot grootschalige sloop hebben geleid, vooral in de periode 1950- 1980. Wat waren de verschillen en overeenkomsten met de recente sloopgolf die op de financiële crisis in 2007 - 2011 volgde?
De schrijvers noemen de betekenis van de strijd in de Nieuwmarktbuurt, waar de protesten tegen de grootschalige afbraak - met ‘een doorslaggevende rol voor Brinkgreve’ - een einde maakten aan de megalomane verkeersdoorbraken. Het Huis De Pinto is, schrijven de auteurs, het ‘icoon van het verzet tegen de Amsterdamse cityvorming’. (1) De strijd in de Nieuwmarktbuurt had tot resultaat dat grootschalige ingrepen in de historische, stedenbouwkundige structuur voortaan tot het verleden behoorden. Er wordt op gewezen dat ook de krakers ‘onmiskenbaar bijgedragen hebben aan de herwaardering en bescherming van historische architectuur’. Het is goed dat dat eens wordt gezegd, aangezien kraken nu bij wet verboden is.
In 1999 werd de binnenstad een beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet - een resultaat van de jarenlange strijd tegen het toenmalige gemeentebeleid. Maar was sloop daarmee van de baan? Nee. De auteurs komen tot het oordeel dat grootschalige planmatige afbraak plaats maakte voor voortdurende incidentele sloop. De oorzaak daarvan ligt in het feit dat veel beeldbepalende panden geen wettelijke bescherming genieten: slechts een relatief klein deel is rijks- of gemeentelijk monument. Het beschermd stadsgezicht brengt de wettelijke verplichting met zich mee conserverende bestemmingsplannen vast te stellen, waarin de bescherming wordt geregeld van de overige beeldbepalende objecten. In Amsterdam is gekozen voor een ordensysteem, waarin alle panden zijn gewaardeerd op hun waarde voor het stadsgezicht. (2) Maar alleen in de beschermde stads- en dorpsgezichten (3) is dit systeem in de bestemmingsplannen verankerd, daarbuiten blijkt het een ‘tandeloze tijger’. Tien jaar geleden was de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voornemens ook Oud-Zuid (de Pijp en de Vondelpark- en Concertgebouwbuurt), de Admiralenbuurt in West en Betondorp in Oost als beschermd stadsgezicht aan te wijzen maar door tegenwerking van de stadsdelen is dit nog altijd niet gerealiseerd.
Bovendien blijkt uit het boek dat de ordekaart sloop in deze buurten juist in de hand werkt, aangezien hieruit in één oogopslag blijkt wat je allemaal mag slopen en dat is in sommige buurten vrijwel alles. De welstands/ monumentencommissie komt hier helemaal niet aan te pas. Een recent voorbeeld hiervan is Van Eeghenstraat 70-72; deze panden waren al gesloopt vóórdat een omgevingsvergunning voor de vervangende nieuwbouw was aangevraagd. Omwonenden en erfgoedorganisaties werden hierdoor verrast en een buurtprotest, zelfs een beroep op de wethouder, mocht niet baten.
Is in de binnenstad dan alles koek en ei? Ook niet, want de auteurs erkennen dat het ordensysteem ook hier nauwelijks bescherming biedt. Als zelfs monumenten (‘orde 1’) gedeeltelijk gesloopt kunnen worden - denk aan het Amsterdam Museum - , dan geldt dat zeker voor ‘orde 2’-panden en al helemaal voor ’orde 3’. In het boek worden hier enkele voorbeelden van genoemd, zoals de Heinekenhoek op het Leidseplein, het beeldbepalende pand Oudezijds Voorburgwal 38 en het rijksmonument Brouwersgracht 157, waarvan alleen de gevel bleef staan (zie kadertekst). Om nog maar te zwijgen over de voortgaande erosie van monumentale waarden door inwendige sloop.
Een belangrijk voorbeeld is de grootschalige sloop en aantasting van het historische, stedelijke weefsel tussen de Nieuwezijds Kolk en Dirk van Hasseltssteeg in 1993/94, een anomalie in het tijdsgewricht eind twintigste eeuw. De auteurs citeren Geurt Brinkgreve die in het boek Amsterdam verdient beter de kwestie grondig analyseerde. De wettelijke instrumenten hadden hier een verschil kunnen maken, maar de gemeente paste het bestemmingsplan viermaal aan om de verregaande sloop mogelijk te maken.
Bij een sloopvoornemen van een ordepand dient een bouwhistorische verkenning te worden gedaan. Dit gebeurt echter alleen wanneer naar het oordeel van de gemeente sprake is van een ‘ingrijpende aantasting’, maar dat weet je pas als je het pand hebt onderzocht. Als gevolg daarvan worden er regelmatig monumentale interieurs gesloopt uit panden die geen monument zijn, omdat in het verleden vaak alleen naar de gevel is gekeken. Bovendien wordt in de praktijk vaak meer gesloopt dan is toegestaan en is er niemand die daarop toeziet; de gemeente beschikt niet over voldoende capaciteit en is afhankelijk van klachten van burgers.
Hoewel in het boek vooral panden worden beschreven die werden gesloopt, wordt ook aandacht besteed aan panden die dankzij succesvol verzet behouden bleven. Voorbeelden hiervan zijn de monumenten op het Binnengasthuisterrein - de Derde Chirurgische kliniek en het Zusterhuis -, die de UvA wilde slopen ten behoeve van een nieuwe Universiteitsbibliotheek. De auteurs geven aan dat de sloop werd voorkomen doordat de Raad van State besloot de vergunning te vernietigen. Dit is niet juist; ik weet dat zo goed omdat ik erbij betrokken was. In maart 2011 vernietigde de Rechtbank Amsterdam in een door de VVAB aangespannen procedure de monumentenvergunning (lees: sloopvergunning), die de gemeente aan de UvA had verleend om deze twee rijksmonumenten op het Binnengasthuis te slopen. De UvA ging tegen deze uitspraak in hoger beroep bij de Raad van State en de gemeente werkte intussen aan een ‘herstelbesluit’, wat in de praktijk zou neerkomen op het alsnog verlenen van de sloopvergunning. Tot een behandeling van het hoger beroep bij de Raad van State kwam het echter nooit. Nadat door de VVAB was aangetoond dat de sloop onnodig was omdat uit het alternatief plan van André van Stigt bleek dat de universiteitsbibliotheek ook in de bestaande panden kon worden gevestigd, was de kans op succes in het hoger beroep vrijwel nihil geworden en heeft de universiteit zelf de stekker uit de plannen getrokken. Daarbij speelde ook een rol dat de Rijksdienst van Cultureel Erfgoed door de grote publicitaire aandacht overstag was gegaan en haar aanvankelijk positieve grondhouding ten aanzien van de sloop liet varen. Onze vereniging heeft in deze kwestie het verschil gemaakt; zonder onze tien jaar durende strijd, waren de monumenten gesloopt.
Een andere les verschaft de succesvolle actie tegen de sloop van de Etty Hillesumpanden aan de Gabriël Metsustraat. De auteurs stellen dat deze casus aantoont dat deze actie tegen sloop ‘alleen met de hulp van de media, bekendheden en internationale zwaargewichten uit het culturele en politieke veld kon worden gewonnen’.
Daar waar het niet lukte sloop te voorkomen, volgt vaak spijt, ook bij diegenen die in eerste instantie voorstander waren van sloop. Zo is er geen bestuurder of ambtenaar meer te vinden, die tevreden terugkijkt op het ‘herstel’ van de Nieuwmarktbuurt, schrijven de auteurs. Hun conclusie luidt dat, ondanks de ervaring met en felle strijd tegen ingrijpende sloop, de afbraak van Amsterdam de afgelopen twintig jaar onverminderd doorging en de afgelopen jaren zelfs momentum heeft gekregen.
De auteurs noemen drie belangrijke groepen die in de stad slopen: woningcorporaties, vastgoedbedrijven en vermogende particulieren. De laatste groep sloopt meestal niet het hele pand, maar slechts een deel ervan, vaak het interieur, om het pand te moderniseren of te ‘verkameren’, dan wel vierkante meters toe te voegen in de vorm van een dakopbouw, kelderbak, garage of zwembad. Gabri van Tussenbroek noemde dat in een interview in Het Parool de ‘sluipende erosie’ van het Amsterdamse erfgoed. (4) Hoe is dat mogelijk, vragen de auteurs zich af, aangezien er in tegenstelling tot de twintigste eeuw, een juridisch instrumentarium bestaat om sloop te voorkomen. Zij wijten dit aan ‘gebrek aan bestuurlijke regie’ om dat instrumentarium ook werkelijk te benutten. De achterflap van het boek wordt gesierd door de foto van Carolien Gehrels, wethouder voor monumentenzorg, die een steen gooit door de ruiten van de Sandbergvleugel van het Stedelijk Museum (2006). Deze barbaarse actie vormde min of meer het startschot van de Amsterdamse bouwwoede in de daaropvolgende jaren, zoals Rudolf Dekker onomstotelijk heeft aangetoond in zijn boek Roofbouw in Oud-Zuid. (5) De uitspraak van Brinkgreve, door de auteurs aangehaald, dat ‘onbekwame bestuurders’ hiervoor verantwoordelijk zijn, heeft helaas nog steeds niet aan actualiteit ingeboet.
Walther Schoonenberg
De inventaris van gesloopte of te slopen panden of complexen in de nog jonge 21-ste eeuw bestaat uit 40 vaak schrijnende voorbeelden, waarvan tien (een kwart dus) in het centrum. De inventaris begint met de Heinekenhoek op het Leidseplein, gesloopt in 2021. Daar was de VVAB bij betrokken, evenals bij de twee andere voorbeelden: Brouwersgracht 157 (2016) en Oudezijds Voorburgwal 38 (2014). Wat de Heinekenhoek betreft, heeft de VVAB tot aan de Raad van State geprocedeerd tegen de gemeente, die de aanvankelijke vernietiging van de omgevingsvergunning door de Amsterdamse rechtbank trotseerde door met een verbeterde motivering alsnog vergunning te verlenen. Met de afbraak verdween, volgens de auteurs, een ‘stukje Amsterdamse cultuurhistorie’.
Op Brouwersgracht 157 werd in 2016 onverwacht een rijksmonument gesloopt. Van het zeventiende-eeuwse pakhuis bleef alleen de gevel staan. De auteurs vermelden niet dat het hier illegale sloop betrof en dat onze vereniging van de gemeente maatregelen eiste. Die werden getroffen; de kwestie leidde tot een juridisch geschil tussen de eigenaar en de gemeente. Tot een herbouwplicht kwam het echter niet.
Op Oudezijds Voorburgwal 38 hoek Heintje Hoeksteeg stond een beeldbepalend, maar verwaarloosd pand van hoge kwaliteit. Ondanks een bezwaar van onze vereniging werd het gesloopt om plaats te maken voor een uitbreiding van het Museum Ons’ Lieve Heer op Solder, dat nu op de andere hoek staat. Een ondergrondse tunnel verbindt het ingangsgebouw met het museumpand. De VVAB koos ervoor niet in beroep te gaan toen de gemeente besloot het bezwaar van de vereniging ongegrond te verklaren, vanwege ‘de vriendschappelijke banden met het museum’. Die fout zal de VVAB niet herhalen bij het Amsterdam Museum, waar dezelfde museumdirecteur eveneens sloopplannen heeft.
Walther Schoonenberg
Wouter van Elburg en Hanneke Ronnes, Amsterdam sloopt. Afbraak in de hoofdstad in de 21ste eeuw, Amsterdam (Panchaud) 2022.
Voetnoten
1. De sloop in de Nieuwmarktbuurt was niet het gevolg van de metro-aanleg, maar vond plaats om een autoweg door de buurt aan te kunnen leggen, waar het metrotracé later aan werd toegevoegd. Zie: Walther Schoonenberg. ‘Hoe de Nieuwmarktbuurt werd gered’ in: Maandblad Amstelodamum jrg. 100 (2013), nr. 1, p.3-23.
2. maps.amsterdam.nl/ordekaart/
3. Durgerdam, Holysloot en Ransdorp (1976), Weesp (1982), Van Eesterenmuseum (2008), tuindorpen Amsterdam Noord (2014), Sloten (2017), Noordoever Sloterplas (2017), Plan Zuid (2018), Bijlmermuseum (2019) en IJplein (2020)
4. Het Parool, 29 oktober 2018: www.parool.nl/nieuws/bouwhistoricus-verbouwingen-slopen-historische- interieurs~b6024382/
5. Rudolf Dekker, Roofbouw op Oud-Zuid, Amsterdam, 2018.
(Uit: Binnenstad 306, jan./febr. 2022)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.