Boekbespreking

Er was eens een stad, van Zef Hemel

Zef Hemel heeft een opmerkelijk boek geschreven. ‘Dit boek gaat over Amsterdam’, zo luidt de eerste zin van de inleiding. Maar de inhoudsopgave leert dat het boek eigenlijk een beknopte geschiedenis van de planologie is, waarbij de Amsterdamse ervaringen van de auteur als planoloog in dienst van het gemeentebestuur ter illustratie dienen.
 

Hij heeft ook van 2012 tot 2021 onderwijs gegeven aan de UvA, in het kader van de Wibautleerstoel voor Grootstedelijke Vraagstukken. Die functie heeft hem natuurlijk gedwongen tot theoretische reflectie en van dat intellectuele zelfonderzoek wordt openhartig verslag gedaan.

Toen Hemel in 2004 als planoloog een leidinggevende functie kreeg bij de gemeente Amsterdam verkeerde die discipline al in een terminale fase. Gedurende vele decennia had het Groene Hart, meeslepend beschreven door de Engelse auteur Gerald L. Burke in Greenheart Metropolis. Planning the Western Netherlands (1966), de toon gezet. Ook de befaamde Tweede nota over de ruimtelijke ordening bood in 1966 een dergelijk kaartbeeld voor de Randstad. Nog in 1994 verscheen Rule and Order. Dutch Planning Doctrine in the Twentieth Century van Andreas Faludi, destijds de hogepriester van de Nederlandse planologie. Dat was mosterd na de maaltijd, want de doctrine bleek in de praktijk een bestuurlijk monster te zijn, de suggestie dat planologen daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen op de werkelijkheid is uiterst misleidend.

Hemel doet in het eerste hoofdstuk op tamelijk ironische wijze verslag van de laatste pogingen om het concept van de Randstad overeind te houden. Daarbij ontstond een ambtelijke stammenstrijd tussen Rotterdam en Amsterdam, in planologisch jargon aangeduid als de Zuidvleugel en de Noordvleugel. Het probleem was dat Rotterdam in de versukkeling raakte door zijn eenzijdige haveneconomie terwijl Amsterdam een toonbeeld werd van de moderne kenniseconomie. Aan deze klucht kwam in 2010 een abrupt einde doordat het Ministerie van VROM werd opgeheven.

In hoofdstuk twee opent de auteur het historisch perspectief van de planologie met Patrick Geddes (1854-1932), wiens pogingen om iets te begrijpen van de moderne stad met aanstekelijk enthousiasme worden beschreven. De stadsmuren verdwenen en in grote delen van Engeland was al een stedelijk landschap ontstaan. De stad, merkte hij op, is niet meer de gebruikelijke ronde stip op een kaart, maar een complex en uitgestrekt geheel van bedrijvigheid en bewoning. Zo kwam de regio in beeld. Dit betoog sluit aan op een hoofdstuk over de Nederlandse stedenbouwkundige Dirk Frieling (1937-2011), die ook een originele kijk op de wereld had. Hemel raakte in de jaren tachtig betrokken bij diens project Nederland Nu Als Ontwerp, een tentoonstelling met een catalogus over vier toekomstperspectieven voor Nederland. Dit was een bijna revolutionaire interpretatie van het vak planologie. Voor Frieling ging het om de verbeelding, alles was mogelijk, de planologie zou naar zijn mening een beeld moeten schetsen van een rijk scala aan maatschappelijke keuzes. Deze benadering week sterk af van de gangbare planologie, die in feite nooit keuzes bood, maar dwingend voorschreef hoe het verder moest.

De doctrine van Faludi vierde toen nog hoogtij in de planologie, maar voor Hemel was Nederland Nu Als Ontwerp een openbaring. Het kon anders, en met die gedachte is hij na 2004 in Amsterdam aan het werk gegaan. In het tweede deel van het boek komen Theo van Lohuizen (1890-1956) en Jane Jacobs (1916-2006) ter sprake, in een voorafgaand hoofdstuk wordt beschreven hoe een structuurvisie tot stand komt. De auteur was als ambtenaar verantwoordelijk voor dat proces. Hij maakt duidelijk hoe moeilijk het is om een dergelijk bestuurlijk traject een werkelijk openbaar karakter te geven. Ook blijkt hoe snel een visie achterhaald kan worden door de maatschappelijke werkelijkheid. Dat is ook Van Lohuizen overkomen, die ten tonele wordt gevoerd als de klassieke planoloog, de man van de prognoses. Hij deed het rekenwerk voor het befaamde Algemeen Uitbreidingsplan uit 1934. Na de oorlog werd zijn rekenmodel achterhaald door de snel groeiende welvaart, maar het plan bood in elk geval de mogelijkheid om in korte tijd een groot aantal woningen te bouwen.

Jane Jacobs, The Death and Life of Great American Cities, 1961

Met Jane Jacobs en haar beroemde boek The Death and Life of Great American Cities (1961) kondigde de ondergang van de planologie zich al aan. Jacobs, journalist van beroep, woonde in New York. Daar was men voortvarend bezig met de zogenaamde stadsvernieuwing, achterbuurten opruimen en grootschalige verkeersdoorbraken maken. Ook haar eigen buurtje kwam in gevaar en zo werd zij een verklaard tegenstander van de moderne stedenbouw en de dictatoriale vorm van planning die zo kenmerkend is voor de stadsvernieuwing. Zij organiseerde verzet in de buurt en eiste dat burgers kunnen participeren in planologische besluitvorming. Hemel spreekt van een keerpunt in de geschiedenis van zijn vak, mede omdat Jacobs oog had voor het straatleven, dat voor planologen geen betekenis had. Jacobs is wereldberoemd geworden met haar boek, maar helaas heeft dat weinig invloed gehad op de brute praktijk van de stadsvernieuwing. In het derde deel schetst Hemel een theoretisch perspectief voor een toekomstige planologie, ingeleid door een visie op de Amsterdamse binnenstad die hij in 2019 schreef op verzoek van de burgemeester. Die visie werd bij de presentatie weggehoond door boze Amsterdammers die nergens meer in geloven. Toch is geloof in de toekomst de essentie van goede planologie. De Amerikaan John Friedmann (1926-2017) pleitte voor een radicaal andere benadering van de planologie. Een dicht getimmerde visie op de toekomst leidt alleen maar tot conflicten, de planner zou veel beter moeten luisteren naar de samenleving, om zo, al lerende, het maatschappelijke veranderingsproces te begeleiden. Zijn landgenoot James Throgmorton (1945-heden) voegt daar nog aan toe dat planologen vooral moeten enthousiasmeren, de toekomst is altijd onzeker, maar zij kunnen wel perspectieven bieden. Hemel haalt hier (p. 392-394) overigens fel uit naar de Vierde nota ruimtelijke ordening, die naar zijn mening in 1988 duidelijk het verkeerde perspectief heeft geboden.

Het boek besluit met ‘visionaire planologie’. Alleen al het woord visionair is gewaagd, want uit de mode, maar Hemel heeft ongetwijfeld gelijk. Als er iets ontbreekt in de ruimtelijke ordening en in het politieke debat is het wel visie. Op de moderne stedenbouw is veel aan te merken, maar de pioniers hadden destijds een grootse visie op de moderne stad.

Vincent van Rossem

Zef Hemel, Er was eens een stad. Visionaire planologie, Amsterdam (uitg. Pluim) 2021. Prijs: € 34,99

(Uit: Binnenstad 306, jan./febr. 2022)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.