Boekbespreking

Bureau Baanders

Het onderwijs in de architectuurgeschiedenis wordt geheel gedomineerd door grote namen. Peter Behrens, Walter Gropius, Mies van der Rohe, Le Corbusier, H.P. Berlage enzovoort. Het was ook lange tijd gebruikelijk om de negentiende eeuw te negeren. Zo krijgen de jongelui een geheel vertekend beeld van het vak.
 

De stad wordt namelijk niet gebouwd door genieën maar door gewone mensen die hebben geleerd hoe je een gebouw moet maken. Tegenwoordig zijn dat academisch opgeleide ingenieurs, maar tot de Tweede Wereldoorlog hadden de meeste architecten vooral ambachtelijk onderwijs genoten, het waren vaak timmerlui, die op de avondschool het bouwkundig tekenen vaardig werden. De finesses van het architectonisch ontwerpen leerde men vervolgens als tekenaar op een bekend bureau.

Toen ik in 1984 mijn bul in ontvangst mocht nemen, wist ik eigenlijk niets van architectuur. Pas na enige jaren freelance werk in de architectuurkritiek begon het me te dagen dat bouwkunst iets heel anders is dan het dagelijks werk van architecten. Vervolgens maakte ik bij de monumentenzorg kennis met de tientallen architecten die tussen 1850 en 1940 gebouwd hebben in de Amsterdamse binnenstad. Dat was een ware ontdekkingsreis, samen met Han van der Zanden, straat na straat namen we elk gebouw in ogenschouw. Gelukkig heeft nooit iemand gevraagd naar een werkelijk doorwrochte beargumentering bij onze selectie van vele honderden nieuwe gemeentelijke monumenten. Zie: Het Gemeentelijk Monumentenproject Amsterdam Centrum, november 2007, een publicatie van het stadsdeel.

Die argumentatie bestaat wel, maar het zou nog veel werk zijn om die helder op papier te krijgen. Het gaat om een architectuurgeschiedenis waarin Cuypers en Berlage wat zonderlinge figuren zijn, terwijl juist wordt scherp gesteld op het stedelijk bouwwerk, het werk van hun vele vakbroeders die inmiddels vergeten zijn, A.J. Westerman, J. Dunnebier, J.H. Scheerboom, die talloze huurwoningen bouwden voor particulieren. Die zijn typologisch interessant, het is anonieme architectuur, maar toch herkenbaar, zie de Westerstraat. Een aantal architecten die zich onderscheiden door bovengemiddelde ontwerpen, heb ik destijds voor Binnenstad beschreven in mijn rubriek Amsterdam 1900. Dat was natuurlijk weer een wat conventionele aanpak, maar zo heeft het Bureau Baanders in nummer 226 (februari 2008) toch enige gepaste aandacht gekregen.

Nu is er ook een fraai uitgegeven en rijk geïllustreerd boek over het bureau, drie generaties Baanders, geschreven door een nazaat. Het biedt zodoende een breder perspectief dan ik destijds heb geschetst. De auteur heeft geen wetenschappelijke pretenties, het boek is bestemd voor een algemeen publiek.

De grondlegger van het bureau, H.H. Baanders, werd in 1849 geboren in Zutphen. Hij leerde timmeren van een oom, vertrok in 1871 naar Amsterdam en bezocht daar de industrieschool om bouwkundig tekenaar te worden. Zijn timmerwerkplaats bood klaarblijkelijk voldoende bestaanszekerheid, het duurde betrekkelijk lang voordat we hem als zelfstandig architect zien optreden. Pas rond 1890 verrijzen zijn eerste ontwerpen, maar dan gaat het snel. Hij bouwt een serie winkelpanden voor een verzekeringsmaatschappij, die hem tenslotte ook de prestigieuze opdracht geeft voor het kantoorgebouw op de hoek van de Leliegracht en de Keizersgracht. Zo kreeg het bureau binnen korte tijd een zeer soliede reputatie, ook met statige huizen in Oud Zuid. Aan deze zegetocht kwam in 1905 een abrupt einde toen Baanders senior verdronk in het water van de Ruysdaelkade. ‘De heer Baanders’, aldus een krantenbericht, ‘was in de bouwwereld zeer geacht en gezien’. De jongen uit Zutphen had het ver geschopt.

Zijn zoons H.A.J. Baanders, Herman junior, en Jan Baanders namen het florerende bureau over. Herman junior was ook architect maar vooral een getalenteerd zakenman. De door hem in 1906 opgerichte Nederlandse Grondbriefbank NV belegde in vastgoed en genereerde zo ook opdrachten voor het architectenbureau. Zijn jongere broer Jan, die goed bevriend was met Michel de Klerk, gaf creatief leiding aan het bureau. Via hem kwam de opdracht voor het Hille Huis bij De Klerk terecht en het bureau Baanders bood De Klerk ook faciliteiten. Jan Baanders had blijkbaar de gave om zijn uitzonderlijk getalenteerde vriend zonder afgunst te steunen. Om werk zat het bureau niet verlegen, het groeide al snel uit tot een groot bedrijf dat zeer omvangrijke opdrachten kon realiseren.

Een voorbeeld daarvan is Tuindorp Heijplaat in Rotterdam, waarbij ook fabrieksgebouwen werden ontworpen voor de Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij. Die opdracht kwam via de Grondbriefbank bij het bureau terecht. Meer typisch Amsterdams waren de grote blokken met particuliere huurwoningen die gerealiseerd werden in de Ring 20-40. Het gebouw dat elke Amsterdammer kent is natuurlijk het Amsterdams Lyceum, dat in 1920 in gebruik werd genomen. Een opmerkelijk hoofdstuk vormen de landhuizen. Grote architectenbureaus bouwen tegenwoordig zelden particuliere woonhuizen, dat is zakelijk niet interessant. Maar het bureau Baanders heeft nog heel wat rietgedekte sprookjeshuizen ontworpen. Hemelbestormend zijn ze niet, allemaal op een vage manier een beetje Engels, dat was toen overigens nog best wel progressief. Ook het burgerlijke landhuis verdient meer aandacht van architectuurhistorici.

Tenslotte is er nog een derde generatie, weer een Jan Baanders, geboren in 1918. Hij moest dus na 1945 aan de slag, toen de architectuur in een stroomversnelling raakte. Het bureau had echter al in de jaren dertig overdekte zwembaden gebouwd, voor de Sportfondsen. Die expertise bleek goud waard toen het zwemmen in de naoorlogse wereld een vorm van massarecreatie werd. Nog steeds leren alle Nederlandse kinderen al jong zwemmen. Het is wel frappant dat het bureau Baanders in Amsterdam zijn lange geschiedenis afsloot met het Mirandabad dat in 1979 werd geopend. Als de opa van Jan junior zwemmen had geleerd, was hij vermoedelijk niet verdronken.

Vincent van Rossem

R.J. Baanders en A.H. Baanders-Buisman, Architectenbureau Baanders. Van Jugendstil naar Modernisme, Nijmegen (De onderste steen) 2021 (288 pagina’s). Prijs: €26,95

(Uit: Binnenstad 308, mei-aug. 2022)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.