Het mooie van Post 65-erfgoed is dat het om recente geschiedenis gaat, dus veel Amsterdammers hebben de bouw nog meegemaakt. Dat is vrij uniek, want tot voor kort moesten gebouwen minimaal vijftig jaar oud zijn om aangewezen te kunnen worden als rijksmonument. Dit criterium gold bijvoorbeeld nog bij het aanwijzen van monumenten uit de wederopbouwperiode, mede om die reden gold 1965 als einddatum. Inmiddels heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de bakens verzet naar de periode ná 1965, waarbij de grens gesteld is op 1990. De architectuur en stedenbouw uit deze periode valt zodoende onder de noemer 'Post 65'. Maar wat is dat, Post 65-erfgoed? Dit is immers een vrij inhoudsloze term die alleen een tijdsaanduiding behelst. In tegenstelling tot het begrip Wederopbouw zegt dit niets over de belangrijkste ontwikkelingen uit die tijd die van invloed zijn geweest op de fysieke leefomgeving, noch over wat hiervoor kenmerkend was. Als gevolg hiervan gaat het al snel over iconische gebouwen, gebieden of infrastructuur die symbool staan voor groei: economische groei, bevolkingsgroei en schaalvergroting. Bijvoorbeeld het kantoorgebouw van de Nederlandsche Bank, de honingraat-flats in de Bijlmer of het Maupoleum (afb. 1). Maar zijn deze gebouwen wel typerend voor de architectuur van die tijd of zijn het de laatste uitspattingen van het modernisme? De omslag van J.J. Vriends boek De schoonheid van ons land. Architectuur uit 1959 laat weliswaar zien dat deze architectuur op dat moment nog als toonbeeld van schoonheid gold (1), maar in datzelfde jaar publiceerde een aantal architecten, onder wie Aldo van Eyck en Herman Hertzberger, al Het verhaal van een andere gedachte, waarin ze afrekenden met de principes van de modernistische stedenbouw. (2) Ter illustratie plaatsten ze tegenover de strokenbouw uit Slotermeer een levendig terras in Rome en schreven daarbij: "We staan voor de taak bewoonbare steden te maken in een reeds bijna onbewoonbaar land. Ware interieuren van de gemeenschap, opdat ieder mens weet wie hij is en waar hij is, opdat het beschermde gemoed de huizen, straten en pleinen weer kan verwarmen". Pas ná 1965 ontstond er echt momentum voor deze visie, maar in architectuurkringen gloorde dus al enige tijd verandering aan de horizon.
Als we kijken naar de demografische ontwikkeling van Amsterdam in de twintigste eeuw, valt op dat er tussen 1964 en 1985 geen sprake was van groei, integendeel. (3) Vooral gezinnen met een modaal inkomen verhuisden destijds naar een van de zogenaamde overloopgebieden, zoals Diemen, Hoorn en Purmerend, of later Lelystad en Almere. Dat was niet zo verwonderlijk, want de Amsterdamse binnenstad en de negentiende-eeuwse volksbuurten verkeerden bouwkundig in zeer slechte staat. Bovendien waren de woonomstandigheden slecht en verouderd, met primitief of volledig ontbrekend sanitair, schimmel, tocht en steile trappen, vaak twee kleine en gehorige woninkjes per verdieping, gescheiden door een alkoof.
Rond 1970 leek sloop nog de enige oplossing. 44.000 van de 260.000 huurwoningen in de stad stond dat lot te wachten en nog eens 100.000 woningen moesten op z'n minst ingrijpend gerenoveerd worden. (4) Deze opgave is de geschiedenis ingegaan als 'de stadsvernieuwing', en werd uitgevoerd tussen 1970 en 1990. De stadsvernieuwing is nogal pluriform: meer dan een bepaalde bouwstijl of typologie en ook meer dan sloop-nieuwbouw. Dat heeft alles te maken met de meerstemmigheid die eraan ten grondslag ligt. Want in tegenstelling tot voorgaande decennia – waarin een technocratische benadering bepalend was voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad – waren burgerinitiatieven doorslaggevend voor de architectuur van de stadsvernieuwing. (5) Het resultaat hiervan is dat de stem van burgers hier vrij letterlijk in doorklinkt.
Rond 1970 kwamen veel bewoners in verzet tegen de plannen van de gemeente om grote delen van de binnenstad en de negentiende-eeuwse volksbuurten te slopen (afb. 2). De bestaande woonfunctie moest hier plaatsmaken voor verkeer en een modern zakencentrum met grootschalige kantoren. In de historiografie worden burgers daarom steeds opgevoerd als actievoerders en dissidenten van de modernisering, terwijl bestuurders, met in de hoofdrol wethouder Jan Schaefer, bijna heroïsch worden beschreven als de bedenkers van een kleinschaliger stadsvernieuwingsbeleid, dat gericht was op behoud van de woonfunctie en het bestaande stratenpatroon in de historische stad. Herman de Liagre Böhl schreef zelfs: "Onder zijn bewind zetten veel architecten zich af van het Nieuwe Bouwen, zoals dat werd vertoond aan de Wibautstraat-Weesperstraat of in de Bijlmer". (6) Deze omslag in het denken over de historische stad is op het Bickerseiland te zien aan weerszijden van een en dezelfde straat: aan de ene kant grootschalige kantoorgebouwen, aan de andere kant gerenoveerde woningen en kleinschalige woningbouw ingepast binnen de bestaande rooilijnen (afb. 3). Maar Jan Schaefer was wethouder vanaf 1978, terwijl deze woningen werden ontworpen vanaf 1971 en de bouw begon in september 1973. Bovendien zagen we net in de inleiding dat in 1959 onder een aantal architecten al andere ideeën over architectuur en stedenbouw waren ontstaan.
Uit een ongepubliceerde tekening van Aldo van Eyck uit 1959 blijkt hoe hij aankeek tegen de ontwikkeling van de stedenbouw. In de oude stad waren wonen, werken, verkeer en recreatie gemengd en vormden een organisch geheel. In de negentiende eeuw zouden deze functies elkaar volgens Van Eyck 'opheffen tot een ziek organisme'. In reactie hierop hadden de modernistische stedenbouwers deze functies uit elkaar getrokken. Door te kijken naar de kwaliteiten van de oude stad en deze te intensiveren, zou men volgens Van Eyck weer tot goede stedenbouw komen. Hij was niet de enige die al in de jaren vijftig de waarde van de oude stad begreep. Ook Geurt Brinkgreve, de oprichter van de VVAB, bepleitte vanaf 1954 handhaving en herstel van de oude stadsstructuur en van de gemengde functie. (7) Hij was geen architect of stedenbouwkundige, maar 'gewoon' een bewoner van Amsterdam die er vergelijkbare ideeën op na hield. Het ging hem niet om het redden van enkele bijzondere bouwwerken in de binnenstad, maar om het ensemble van vele op zichzelf misschien niet eens zo waardevolle woonhuizen die samen het karakteristieke stadsgezicht vormen. Om dat te bewerkstelligen, zocht hij de samenwerking met onder andere bouwondernemer Huibert van Saane en Ruud Meischke, het eerste hoofd van het in 1953 opgerichte Bureau Monumentenzorg. Het eerste resultaat hiervan was een restauratie die Stadsherstel in 1959 uitvoerde aan de Zandhoek. Van Eyck en Brinkgreve hadden echter heel verschillende opvattingen over hoe het herstel van de oude stad er uit moest zien. Van Eyck was namelijk van mening dat dit een eigentijdse interpretatie van de historisch gegroeide typologie moest zijn, terwijl Brinkgreve stond voor restauratie en herbouw met hergebruik van historische materialen. Beide visies zouden vanaf 1968 steeds meer gehoor vinden, mede dankzij de bewoners die door de sloopplannen van de gemeente vroeg of laat hun buurten moesten verlaten.
Uit mijn onderzoek bleek dat bewoners niet alleen in verzet kwamen, maar zich tevens genoodzaakt zagen zelf alternatieve plannen te ontwikkelen. Dit gebeurde niet alleen in de binnenstad; ook in de negentiende-eeuwse buurten waardeerden de bewoners de sfeer en de betaalbaarheid van de arbeiderswoningen, de reuring en het sociale contact dat het leven hier kenmerkte. De actiegroep uit de Dapperbuurt concludeerde bijvoorbeeld: "Harde acties helpen niet. Het enige wat helpt is hard bouwen". (8)
Misschien hadden ze hun strategie wel afgekeken van Geurt Brinkgreve, maar terwijl Brinkgreve een restauratiebureau begon, gingen de buurtbewoners vanaf 1970 de samenwerking aan met een jonge generatie architecten, veelal opgeleid door Van Eyck (afb. 4). Hoewel de samenwerkingsverbanden in iedere buurt anders tot stand kwamen, leidden deze overal tot initiatieven om buiten de reguliere kaders om een informeel en destijds onconventioneel ontwerpproces te ontwikkelen. Hierdoor konden bewoners hun eigen ideeën over de stedelijke inrichting omzetten in plannen vóór en dóór de buurt. En het lukte ook om die plannen uit te laten voeren.
Voor mijn onderzoek heb ik drie casestudies geselecteerd: het Bickerseiland in een historisch havengebied, de Dapperbuurt in de negentiende-eeuwse gordel en de Nieuwmarktbuurt midden in de historische binnenstad. Voor alle drie de buurten maakte de gemeente grootschalige reconstructieplannen, die inhielden dat deze geheel of grotendeels gesloopt zouden worden. Maar parallel hieraan ontwierpen de bewoners alternatieve bestemmingsplannen en stelden ze een eigen stedenbouwkundig programma van eisen op. Hierbij ontwikkelden ze een werkwijze die in de context van de naoorlogse stedenbouw als revolutionair kan worden beschouwd. Want in plaats van een blanco blad als uitgangspunt te nemen, inventariseerden ze de kwaliteiten van de bestaande omgeving, de manier waarop de bewoners die gebruikten en de wensen van de bewoners. Vervolgens maakten de architecten een vertaalslag naar een ruimtelijk ontwerp, dat weer werd voorgelegd aan de bewoners.
Op het Bickerseiland presenteerden de buurtbewoners al in mei 1970 hun ideeën over de vernieuwing. In plaats van rigoureuze sloop en schaalvergroting voor kantoren wilden de buurtbewoners het vertrouwde karakter van hun buurt behouden. De fijnmazige menging van wonen en werken, en de subtiele vervlechting van openbare en privéruimte achtten zij kenmerkend. (9) Daarom stelden zij voor de bestaande huizen te renoveren en het woningbestand uit te breiden met nieuwbouw op braakliggende kavels, passend bij de schaal van de omgeving en de financiële draagkracht van de buurtbewoners. De eerste steen voor de nieuwbouw werd gelegd in september 1973, vijf jaar vóórdat Jan Schaefer tot wethouder werd benoemd.
Vervolgens werkten de bewoners aan een bestemmingsplan voor de andere kant van het eiland, langs het Westerdok. In de nota Woon-werkruimte tussen poort en dok verkenden ze scenario's voor een mogelijke woonbestemming en in februari 1974 werd dit voorgelegd aan het gemeentebestuur. (10) Het uitgangspunt voor de nieuwbouw was functiemenging en een combinatie van openbaarheid en beslotenheid. De bestaande bedrijfswoningen, loodsen en een fabriekscomplex werden in het plan opgenomen en tussendoor werden dwarsstraten geprojecteerd die langs het Westerdok met elkaar verbonden werden. Dit buurtplan had een strategische rol in het protest van de bewoners en leidde ertoe dat de grond in december 1975 in erfpacht werd uitgegeven aan de woningbouwvereniging. Het resultaat hiervan was dat de Westerdokstrook in 1982 op basis van het buurtplan werd opgeleverd.
In de Dapperbuurt begon de alternatieve planvorming met een bezwaarschrift en een uitgebreid inspraakrapport tegen het zogenaamde Plan Duyff uit 1972. Actiegroep De Sterke Arm ontwikkelde vervolgens een alternatieve aanpak, met beslisrecht voor de buurtbewoners en volledige zeggenschap over de architectenkeuze. Nog voordat ze hier officieel fiat voor kregen, kozen ze democratisch voor de architecten Hans Borkent, Rob Blom van Assendelft en Hein de Haan. In plaats van de meanderende hovenverkaveling met grote gezinswoningen die de gemeente voorstelde, wilden de bewoners betaalbare woningbouw, zonder dat de identiteit en stedenbouwkundige structuur van hun buurt verloren ging. (11) Om dat te bereiken stelden zij een verkaveling voor van gesloten bouwblokken met verspringende gevels in dezelfde materialen en van dezelfde bouwhoogte als de oorspronkelijke negentiende-eeuwse revolutiebouw (afb. 5).
Bovendien wilden ze een gefaseerde sloop-nieuwbouw en betaalbare herhuisvestingsmogelijkheden, waarvoor ze een inventief doorschuifsysteem bedachten. Het resultaat was dat de gemeenteraad in juni 1973 een nieuw bestemmingsplan aannam waarin het voorstel van de buurtbewoners impliciet werd overgenomen. Ruim een jaar later – in 1975 – begon de bouw, met als resultaat een eigentijdse herinterpretatie van de historisch gegroeide stad. Ook voor het zuidelijke gedeelte van de Dapperbuurt maakten de buurtbewoners een dergelijk inspraakrapport met uitgangspunten voor de verkaveling. Maar in dit geval ontstond een competitie tussen de gemeente en de bewoners. Beide plannen werden ontwikkeld (afb. 6), waarna een tentoonstelling werd georganiseerd waar bezoekers hun stem konden uitbrengen, met als resultaat dat ruim 90% koos voor het buurtplan.
In de Nieuwmarktbuurt liep het tijdspad net iets anders vanwege de strijd tegen de aanleg van de metro. Dankzij adequaat optreden van Geurt Brinkgreve voor behoud van het Huis de Pinto was al een paar jaar vóór de geplande sloop in 1975 besloten af te zien van de vierbaans-snelweg door de buurt en zou het historische stratenpatroon worden hersteld. (12) Als architecten werden Aldo van Eyck en zijn compagnon Theo Bosch betrokken. Maar het duurde nog tot november 1980 voordat Bosch het definitieve stedenbouwkundige plan, dat in nauw overleg met de buurtbewoners was opgesteld, naar het gemeentebestuur stuurde. (13) De twee belangrijkste wensen van de buurtbewoners waren dat ná de nieuwbouw bovengronds niets meer mocht herinneren aan de metro en dat de nieuwbouw kleurrijk en veelvormig zou worden om de diversiteit die de buurt volgens de bewoners ooit had, terug te brengen. Het plan kenmerkt zich door behoud en herstel van het historische stratenpatroon met de typische waaiervormige oriëntatie op de Waag (die in de gemeenteplannen verloren ging). De bebouwing was het resultaat van een eigentijdse herinterpretatie van het historische straatbeeld, met afbakening van de bouwhoogte door middel van hijsbalken, kroonlijsten of dakoverstekken.
In 1988 stelde stedenbouwkundige Hans Davidson dat: "de Nieuwmarktbuurt een kakofonie is geworden van vormen en kleuren die niets met elkaar te maken hebben". (14) Terwijl Hans Hagenbeek, één van de architecten, daarentegen van mening was dat "als de metro hier niet was geweest, er niet die kwaliteit nieuwbouw was geweest". (15) De meningen over de stadsvernieuwing waren dus van meet af aan verdeeld en dat is nog steeds zo. Tijdens een rondleiding afgelopen voorjaar was het eerste wat de aanwezigen zeiden toen we de Sint Antoniesbreestraat inliepen hoe lelijk de nieuwbouw wel niet is (afb. 7). Terwijl het Pentagon afgelopen september is aangewezen tot gemeentelijk monument. Opvallend is dat het bij de historiserende nieuwbouw uit het restauratiebureau van Brinkgreve of Stadsherstel precies andersom is. De publieke waardering voor het karakteristieke stadsgezicht is hoog, of het nou helemaal origineel is of niet, binnen het vakgebied klinkt echter nog wel eens het verwijt van geschiedvervalsing. Maar misschien is de architectuur van de herstelbeweging juist wel heel eigentijds, want dit is net zo goed de architectuur van een tegenbeweging: van burgers die vonden dat het anders moest en ervoor zorgden dat het ook anders werd. En net als Brinkgreve keken de bewoners en architecten op het Bickerseiland, in de Dapperbuurt en de Nieuwmarktbuurt voor de vormgeving van de stadsvernieuwing naar de karakteristieken van de bestaande stad en naar lokale bouwtradities. Hun belangrijkste doel was om het karakter, de sfeer en de manier van leven in hun buurt te behouden. Ze gingen steeds uit van de levendigheid van het straatbeeld en van behoud en versterking van de sociale cohesie in de buurt. Alleen reproduceerden ze de oorspronkelijke vormgeving niet, maar kozen ze elementen uit die volgens hen bijdroegen aan de stedelijke ervaring en de beleving van de straat op ooghoogte. Naast de karakteristiek van de bestaande stad lagen dus sociaal bewogen uitgangspunten ten grondslag aan de vormgeving van de stadsvernieuwing. De buurtbewoners lieten die regelmatig prevaleren boven hun esthetische idealen, want als de huur voor hen niet betaalbaar bleef, moesten ze de stad alsnog verlaten. Zodoende vormt de stadsvernieuwing een ensemble dat mede beoordeeld moet worden op waarden als functiemenging, levendigheid, herkenbaarheid, veelkleurigheid en bovenal op haar sociale én ruimtelijke functie voor de buurt. Daarbij staat het nieuwe niet tegenover het oude, en historiserend niet tegenover eigentijds. In plaats daarvan is een nieuw geheel ontworpen waarin de stem van de burger vrij letterlijk doorklinkt.
Aimée Albers
Noten
1. Vriend, J.J., De schoonheid van ons land. Architectuur, Amsterdam 1959.
2. Apon, D.C., et al. (red.), 'Het verhaal van een andere gedachte' in: Forum 14 (1959) 7, p. 195-248. Het volgende citaat komt uit deze publicatie.
3. Gemeente Amsterdam, 'De Amsterdamse bevolking sinds 1900' d.d. 16 september 2022, https://onderzoek.amsterdam.nl/artikel/de-amsterdamse-bevolking-sinds-1900 (geraadpleegd oktober 2023).
4. Molen, F. van der (red.), Op de schouders van reuzen. 100 jaar Gemeentelijke Volkshuisvesting, Amsterdam 2015.
5. Albers, A.C., 'Ontwerpen met 'direkte demokratie'. Buurtbewoners, architecten en de vormgeving van de stadsvernieuwing in Amsterdam, 1970-1990' in: Bulletin KNOB 120 (2021) 2, p. 1-19; A.C. Albers, 'Bloedbroederschap tussen buurtbewoners en architecten. Stadsvernieuwing in de Nieuwmarktbuurt, 1970- 1990' in: Amstelodamum 108 (2021) 3, p. 163-184.
6. Liagre Böhl, H. de, Amsterdam op de helling: de strijd om stadsvernieuwing, Amsterdam 2010, p. 271.
7. Schoonenberg, W., 'Geurt Brinkgreve (1917-2005). De grote redder van de Amsterdamse binnenstad'
in: Amstelodamum 110 (2023) 3, p. 156-174.
8. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), Documentatie Dapperbuurt (DDB), toegangsnr.: ARCH01879, inv.nr.: doos 03 map 6, 'De Dapperbuurt heeft een bestemmingsplan gekregen', De Sterke Arm in Dappernieuws, september 1973.
9. Paul De Ley en Jouke van den Bout, alternatief bestemmingsplan voor het Bickerseiland, januari 1971. Bron: Het Nieuwe Instituut, Rotterdam, Ley, P. (Paul) de / Archief, toeg.nr LEYP, inv. nr. LEYP2 (gepubliceerd in: Plan 2 (1971) 2).
10. Stadsarchief Amsterdam (SAA), Archief van Projectgroep Gouden Reael (PGR), toegangsnr. 31095, inv.nr. 62, nota Woon-werk ruimte tussen poort en dok van het AWE, d.d. 24 januari 1974.
11. IISG, DDB: ARCH01879, inv.nr.: doos 08 map 8, bezwaarschrift tegen het ontwerpbestemmingsplan Dapperbuurt van De Sterke Arm, 14 mei 1972.
12. Schoonenberg, W., 'Hoe de Nieuwmarktbuurt werd gered'
in: Amstelodamum 100 (2013) 1, p. 3-23.
13. Het Nieuwe Instituut, Rotterdam, Bosch, T.J. (Theodorus Johannes / Theo) / Archief, toeg.nr BOSC, inventarisnummer BOSC479, beschrijving en toelichting op stedenbouwkundig plan reconstructiegebied Nieuwmarkt, november 1980.
14. Maanen, R. van, 'Violet tussen de bakstenen: de nieuwe kleuren van de oude stad', Vrij Nederland, 9 juli 1988, p. 24.
15. Ellenbroek, W., 'Uithuilen en opbouwen', De Volkskrant, 29 april 1983.
Meer lezen:
Zie ook de eerdere artikelen over Post 65-architectuur: Onsamenhangende notities bij Post-65 en Voorstel bescherming Post-65-architectuur (Binnenstad 294).
(Uit: Binnenstad 313, Voorjaar 2024)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.