Het is ook een van de oudste stedelijke functies, oorspronkelijk geconcentreerd op het marktplein dat tevens diende voor volksvergaderingen
en rechtspraak.
De ontwikkeling sinds de vroegste
nederzettingen is een historie van
specialisatie en afsplitsing.
Bestuur, justitie, goederenproduktie
en dergelijke trokken zich terug op
eigen domeinen die meestal geen
direct ruimtelijk verband meer hebben
met de stad als ontmoetingspunt.
Met de winkels is dat wat anders.
De buurten waar het publiek het gevoel heeft in het hart van de stad te
verkeren, zijn ondenkbaar zonder
winkels. Men verwacht er de rijkste
keuze.
Een nieuwe stadswijk gaat pas een
eigen leven leiden zodra er winkels
komen, en de opkomst of achteruit
gang van een straat valt het best af
te lezen aan de kwaliteit van de
winkels.
Die kwaliteit blijkt niet alleen uit de
hoedanigheid van de aangeboden goederen en diensten, maar ook uit de
manier van presentatie; de etalages, de
reclame en de puien.
Daarmee raken we een gevoelig punt
in de discussie over de binnenstad. Op
oude prenten en schilderijen is te zien
hoe ambacht en nering zich in vroeger
eeuwen vanzelfsprekend voegden in
het stramien van straten en huizen.
De hoge houten puien, met luiken en
luifels om de uitgestalde waren te
beschermen, gaven de grens aan tussen
privé-domein en openbaar terrein.
De binnenruimte van het voorhuis en
de buitenruimte op straat vormden
echter samen het gebied waar ambachtsman, koopman en publiek elkaar
ontmoetten. De levendigheid van die
grenszone is functioneel dezelfde als
op de markt of in een moderne winkel
straat.
Het verschil schuilt in de vormgeving.
Bij het oude stadshuis, waar boven
het bedrijf gewoond werd, is wel een deling aanwezig - gemarkeerd door
de puibalk - tussen het gesloten
woongedeelte en het naar de straat
open werkgedeelte. Toch vormen beide
delen duidelijk één vertikaal geheel.
Die twee-eenheid is heel lang bewaard
gebleven, door alle gedaanteverwisselingen van de pui heen. Winkels zijn
nu eenmaal veranderlijk van aard, om
niet te zeggen: mode-gevoelig. Men kan
de aandacht van het publiek niet blijven trekken door steeds dezelfde artikelen op dezelfde manier te etaleren.
Dat betekent niet alleen dat de etalages een paar keer per jaar nieuw
ingericht moeten worden, maar ook dat de winkelier de nieuwsgierigheid
van de voorbijganger wil prikkelen
door reclame, en dat hij geneigd is zijn
zaak periodiek te verbouwen.
Dat hoort er allemaal bij, en het
behoeft geen ramp te zijn wanneer
een nieuwe winkelpui minder gelukkig
uitvalt, omdat de kans groot is dat
er tien of twintig jaar later een
andere voor in de plaats komt.
De grote verscheidenheid aan winkelpuien in de laatste honderd jaar vormt
veel minder een eenheid met de rest
van het stadsbeeld dan die van voor
1850, toch kan dit op zichzelf een
zekere charme hebben.
Modieuze vormen worden eerst ouderwets en kunnen daarna opnieuw in
trek raken bij een bepaald publiek.
Dat is tegenwoordig duidelijk het geval met de Jugendstil en met de iets
oudere neogotische en neo-renaissance
ornamentiek.
Het probleem waarmee wij thans te
doen hebben is dat in de laatste
kwart eeuw de moderne winkelpuien
steeds grover, groter en armer van
vormgeving worden. Men kan het de
winkeliers niet kwalijk nemen, want zij
volgen de smaak van het publiek.
Het succes van de supermarkt, waar de
koper, murw gemaakt met 'voordelige
aanbiedingen', schreeuwende reclame
en radiogeschetter, zijn auto vollaadt
met spullen, geeft aan in welke richting
het bergafwaarts gaat.
Er heerst een drang naar schaalvergroting; de etalages worden zo breed
mogelijk gemaakt, liefst over meerdere
panden. Lichtreclames proberen de
buren te overtroeven, het architectonische verband tussen de pui en het
gebouw erboven gaat verloren, de omlijsting van de etalages, voorzover nog
aanwezig, bestaat uit glimmend metaal
of gepolijst marmer als decoratieve
dekplaat.
Deze ontwikkeling houdt in dat de
periodieke verbouwing van de winkel
puien in de oude stad een veel grotere mate van deskundige begeleiding
- in ambtelijke termen: welstandstoezicht - nodig heeft dan vroeger.
Wil de binnenstad zijn gezicht, en
daarmee ook zijn aantrekkelijkheid
voor het winkelende publiek behouden, dan mag het geen kermisachtige
supermarkt worden. Dit wil zeggen
dat wij zuiniger moeten worden op de
puien uit de laatste eeuw, omdat deze
in hun ambachtelijke detaillering
niet meer door iets gelijkwaardigs te
vervangen zijn.
Het houdt beperking van de reclame
in, en waar mogelijk herstel van het
zichtbare verband tussen de straat voor
en het huis boven de winkel.
Het betekent ook dat er niet overal
winkels mogen komen. De stad heeft
eveneens behoefte aan parterre-woningen. Winkels zijn onmisbaar voor
de stad, maar de stad hoeft niet
ontoonbaar te worden door de winkels.
Geurt Brinkgreve
(Uit: De Lamp van Diogenes 30, december 1974)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.