De middeleeuwse huizen op het Begijnhof

De stedebouwkundige structuur

In de verkaveling van het Begijnhof is het ontstaan van de stedelijke structuur van Amsterdam, aan de nieuwe- of westzijde van de stad, goed te onderkennen. De sloten van het préstedelijle polderland liepen door tot aan de oude Amstel-oever. De sloten waren eveneens eigendomsgrenzen, waardoor vele van de huidige rooilijnen en een deel van het stratenpatroon tot op de loop van de oude sloten is terug te voeren. Niet alle sloten werden gedempt bij het ophogen en bouwrijp maken van het polderland.

Op het grote bleekveld van het Begijnhof zijn nog op 3 m onder maaiveld de schoeiingen gevonden van het ophogingspakket dat, bij het bouwrijp maken, steeds per gedeelte werd opgebracht. Op grote stedelijke terreinen, zoals kloosterhoven en het Begijnhof, werden de sloten in stand gehouden, daar zij naast een doorspui-mogelijkheid ook nog gebruikt werden voor het uitscheppen van was- en schrobwater. Op deze terreinen werden de sloten meestal als ‘beek’ aangegeven. Op het Begijnhof is altijd sprake geweest van ‘beken’, maar het was niet precies bekend, waar zij gelopen hadden. De beek naast het ‘houten huis’ is het duidelijkst in de structuur te herkennen (afb. 1). De huisjes 35 t/m 43 volgen geheel de richting van deze beek, die ook weer evenwijdig liep met het Spui.

De situatie van de oorspronkelijke hofkerk volgt ook enigszins deze richting. Van het huis nummer 22 was bekend, dat dit huis werd genoemd het ‘huis op de beek’. De huizen 14 t/m 20 zijn geheel gericht op deze beek (zie afb. 1).

Ook het Burgerweeshuis, het vroegere Luciënklooster, volgt in zijn oudere bebouwing deze slootrichting. Beide beken op hof verbonden de Nieuwezijds Voorburgwal met de Begijnensloot. In een akte van 1735 tussen de eigenaar van 22 en de meesteressen staan enkele boeiende passages over het dempen van deze sloot en het vervangen ervan door een riool:
"Zeekere beek die is loopende onder het huys van Mr. Cnijff met een boogh omme het water uijt der Stads Graft te loopen en door eb en vloet gedurige verversinge aan die beek is toebrengende, welke beek van een ongeheugelijke herkoomen daar is geweest en gebruikt is geworden door de bewoonders van de huijsen die van agteren tegens het weeshuis zijn aankoomende omme het water uijt die beek te haalen tot het schoon maaken van straaten ende huysen en andere zaken enz."
Bij de restauratie van 22 is een gedeelte van deze boogconstructie teruggevonden. Bij de restauratie van 23 waren in de straat nog de beschoeiingen van deze sloot gevonden.

De 14de-eeuwse huizen

2. Indeling van het 14de-eeuwse huis Begijnhof 6. Links het voorhuis en rechts de verdiepte binnenhaard met schouw.
3. Reconstructie van de 14de-eeuwse toestand van Begijnhof 24. De voordeur was geplaatst in het midden van de gevel. De deurspouwing zat aan de buitenzijde. Voorhuis en binnenhaard lagen op gelijk niveau.

De archiefgegevens, waarin ‘het Begijnhof’ voorkomt, dateren van het einde van de 14de eeuw. Bij vele panden zullen sporen van deze 14de-eeuwse huisjes nog in de grond zitten. De moeilijkheid is dat deze sporen vrij diep onder het huidige vloerpeil zijn gelegen. De oudste vloerresten zijn gevonden op ongeveer 1,5 m onder het huidige straatpeil. Tot aan de 16de eeuw is het grondwater sterk gestegen en de grond ingeklonken. Diverse vloeren boven elkaar geven de strijd weer, die de bewoonsters hebben gevoerd om de voeten droog te houden. Bij de restauratie van 6 en 23-24 konden de 14de-eeuwse huisjes worden gereconstrueerd. Bij pandje 6 was sprake van houtskeletbouw. De zandsteen-plaatjes, waar de jukken van het houtskelet op gestaan hebben, waren nog aanwezig (afb. 2). De kamer waar gestookt werd, de binnenhaard, lag verdiept, waaruit kan worden opgemaakt dat hierboven een insteekverdieping was geweest. De schouw was linksachter. De aspotten en delen van de plavuizen vloer waren nog aanwezig. Het 14de-eeuwse pandje 24 had geen verdiepte binnenhaard en ook geen houtskelet (afb. 3). De schouw met het muurkastje ernaast waren nog compleet aanwezig. In nummers 5 en 14 zijn nog sporen van de 14de-eeuwse schouw gevonden. Door de intensieve latere verbouwingen en door de stadsbrand van 1421 is veel 14de-eeuws materiaal verloren gegaan.

De 15de- en 16de-eeuwse huizen

Hierbij zijn, wat de ruimtelijke ontwikkeling betreft, vier huistypen te onderscheiden, namelijk:
A: het type, waarbij de hoofdverdieping 2 à 3 m boven de straat ligt en de binnenhaard (de kamer waar de stookplaats was) van deze verdieping enige treden hoger ligt. Op de begane grond- verdieping ontstaat daardoor een hogere binnenhaard;
B: het type, waarbij de hoofdverdieping 2 à 3 m boven de straat ligt, maar waar geen niveauverschil is met de binnenhaard; C: het type, waarbij de hoofdverdieping op straatniveau ligt en in de binnenhaard een insteek is aangebracht;
D: het type dwarshuis (aan de kant van het Burgerweeshuis). Het houtskelet staat hier loodrecht op de voorgevel en het dak is evenwijdig aan de straat.
De constructie van deze huizen bestaat uit een houtskelet met brandwerende muren. Deze muren hebben nog geen dragende functie. Het lijkt vreemd dat de hoofdverdieping zo hoog boven straatniveau ligt. De reden hiervoor is dat het Begijnhof nu nog steeds zes treedjes lager ligt dan de rest van de stad. Normaal gesproken zou de begane grond-verdieping op het Begijnhof het souterrain zijn bij de huizen in de rest van de stad. De hoofd- of stoepverdieping heeft hierdoor op het Begijnhof een zeer hoge stoep gehad. In het begin van de 16de eeuw zijn deze stoepen niet meer toegepast en geleidelijk aan verdwenen op vijf uitzonderingen na, namelijk Begijnhof 7, 25, 26, 27 en 35.

A. HET HUISTYPE, WAARBIJ DE HOOFDVERDIEPING 2 à 3 M BOVEN STRAATNIVEAU LIGT EN DE BINNENHAARD VAN DEZE VERDIEPING ENIGE TREDEN HOGER LIGT.

Begijnhof 6

4. Reconstructie 15de-eeuwse toestand Begijnhof
4a. Reconstructie 15de-eeuwse plattegronden en doorsnede Begijnhof 6.
5. Begijnhof 6. Segmentvormige spaarnis op de hoofdverdieping.
6. Begijnhof 6. Korbeelconstructie op de hoofdverdieping van het 15de-eeuwse pand.

Ten opzichte van het 14de-eeuwse huisje is er een grote verandering te constateren. Waarschijnlijk is dit te danken aan de grote stadsbrand van 20 april 1421, waarover Wagenaar schrijft en waarbij een derde deel van de stad werd verwoest. Het is niet duidelijk, of het hof door de stadsbrand van 1452 is verwoest. In de binnenhaard is de schouw nu aan de rechterkant geplaatst. Het benedenhuisje bestond uit een laag voorhuis (krap 2 m hoog) en een binnenhaard van 3 m hoog. Het bijzonder van dit huisje is dat de binnenhaard in twee delen is gesplitst. Het achterste, zeer kleine vertrekje bevatte de stookplaats en een één-persoons bedstede. De balklaag boven deze verdieping bestaat uit losse eiken balkjes, afwisselend zwaar en licht. De hoofdverdieping heeft een houtskelet dat zelden voorkomt. De stijlen lopen namelijk door als bij een ankerbalk constructie, zoals bij het Houten huis (zie afb. 4). Het korbeel of de schoor zit niet met pen-en-gatverbinding in stijl en balk ingewerkt, zoals bij alle andere houtskeletten op het hof, maar is half-houts met deze verbonden (zie afb. 5).

Een tweede bijzonderheid is dat er geen kinderbalkjes zijn toegepast, maar zeer lichte tussenbalkjes. Dit is voor de 15de eeuw zeer zeldzaam. De stijlen hebben een accentuering in de vorm van schuine kanten, behalve de stijl op de scheiding van voorhuis en binnenhaard. Om het huisje zo licht mogelijk te maken zijn op deze verdieping spaarnissen aangebracht, hetgeen in Amsterdam verder niet voorkomt (zie afb. 6). In Noord-Holland komt deze constructie nog wel eens voor. Er is dus eigenlijk sprake van een halfsteens muur, die alleen bij de stijlen van het houtskelet en bij de balklaag de dikte van een steensmuur krijgt. Waarschijnlijk omstreeks 1500 is er nog een verdieping op dit huisje geplaatst. Zowel dit pandje als het Houten huis 34 en het pand 42 geeft ons de indruk dat vele van de huisjes die na de brand van 1421 zijn opgebouwd, slechts uit twee woonlagen met zolder bestonden.

Begijnhof 34, 'het Houten huis'

7. Reconstructie doorsneden Begijnhof 34 midden-15de eeuw.
8. Reconstructie 15de-eeuwse toestand Begijnhof 34.
9. Schildering 'Maria met de Eenhoorn' op het middenschot, gezien vanuit de binnenhaard van Begijnhof 34.
10. Reconstructie van de 15de-eeuwse plattegronden Begijnhof 34.
11. Reconstructie 15de-eeuwse gevels Begijnhof 34.

Dit gedeelte van het hof is in 1417 bij het hof getrokken, nadat het was aangeplempt in het toen veel bredere Spui. Het is niet duidelijk wanneer met de bouw is begonnen, doch dat zal zeker omstreeks het midden van de 15de eeuw zijn geweest. Het benedenhuis bestaat ook hier uit een laag voorhuis en een binnenhaard van 3,5 m hoog (zie afb.7 en 8). De balklaag boven het lage voorhuis heeft sleutelstukken, die van de binnenhaard niet, zij waren zeer ruw bewerkt. Het is mogelijk dat er sprake is geweest van een houten plafond. Bij de restauratie zijn er sporen van beschildering, in de vorm van bladranken op deze ruwe balken gevonden. Opmerkelijk en zeer zeldzaam was de beschildering op het houten middenschot tussen het lage voorhuis en de binnenhaard. Op de dunne eikehouten delen was de voorstelling 'Maria met de Eenhoorn' geschilderd (zie afb. 9). Deze afbeelding wordt nog steeds in het huis bewaard. In het voorhuis van de hoofdverdieping was een zijkamer afgescheiden. Dit kon gemakkelijk, omdat het huis ruim 6 m breed is (zie afb. 10). Bij de grote schouw in deze zijkamer was een één-persoons bedstede aangebracht. In het overgebleven voorhuis was een rechte steektrap naar de zolder. De binnenhaard lag vijf treedjes hoger dan het voorhuis. Het was een twee-persoons bedstede en slechts twee vensters in het midden van de houten achtergevel. De zolder had een zeer hoge borstwering, namelijk 1,90 m, waardoor deze 'zolder met verdiep' geheel bewoonbaar was. Hier was dezelfde indeling als op de hoofdverdieping. De gevels van dit huis waren heel eenvoudig uitgevoerd. Van de top van de achtergevel is niets teruggevonden, het overige deel en de gehele voorgevel zijn nog grotendeels origineel, op de beplanking na (zie afb. 11). De originele beplanking was bij een restauratie op het einde van de 19de eeuw vervangen door smalle eikehouten deeltjes. In de achtergevel waren gelukkig nog originele planken aanwezig.

Begijnhof 33

12. Reconstructie 15de-eeuwse plattegrond en doorsnede Begijnhof 33.
13. Reconstructie doorsnede omstreeks 1600 Begijnhof 33.

In eerste opzicht vertoont de indeling van dit pand overeenkomst met de buurman 34. Het verschil is dat het voorhuis van de hoofdverdieping iets minder hoog is, namelijk 3,5 m en dat er een verdieping meer is (zie afb. 12). Aan de detaillering te oordelen is dit pand iets jonger dan 34. De originele peerkraal-profielen hebben afschuiningen in plaats van uithollingen met roosjes (zie afb. 13). De borstwering heeft hier de normale hoogte van 90 cm of ruim 3 voet. Op het einde van de 16de eeuw is er nog al wat gewijzigd. Ook hier is de buitentrap toen weggebroken, waarbij de hoogteverschillen konden worden weggenomen (zie afb. 13). De balklaag vóór werd omhoog gebracht en voorzien van sleutelstukjes met het renaissance-profiel (A bij afb. 13). Ook de vloer van de begane grond werd opgehoogd vanwege het stijgende grondwater. Op de eerste verdieping vóór, het oude voorhuis op de hoofdverdieping, zijn de kinderbalkjes toen eveneens weggehaald en vervangen door tussenbalken met sleutelstukjes (A bij afb. 13).

Begijnhof 42

Dit pand heeft dezelfde indeling en constructie als nummer 34. Het pand is echter iets smaller, namelijk 5,5 m. De borstwering op de zolder is hier 1,70 m. Waarschijnlijk in het einde van de 16de eeuw zijn de buitentrap weggenomen en het lage voorhuis van de begane grond verhoogd, zodat er nu geen hoogteverschillen meer aanwezig zijn. De kinderbalkjes zijn bij deze verbouwing vervangen door tussenbalken.

Begijnhof 5

14. Reconstructie 15de-eeuwse toestand Begijnhof 5.
15. Reconstructie 15de-eeuwse doorsneden Begijnhof 5.

Dit pand dateert eveneens van vlak na de brand van 1421 of 1452. Het heeft dezelfde indeling als 33, dus ook hier een extra verdieping boven de hoofdverdieping (zie afb. 14 en 15). Het verschil is, dat hier geen borstwering in de kap is gebruikt. In de begane grondverdieping was de binnenhaard ook hier ingedeeld in twee kleine kamertjes, net als bij 6. In het voorhuis op de hoofdverdieping was van oorsprong af al een schouw, wat op een zijkamer in dat voorhuis duidt. Opmerkelijk bij dit pand is dat in het voorhuis op de begane grond een houtskelet is geplaatst. Dit komt eveneens voor bij 4, 25 en 35.
In Amsterdam komt slechts zelden een houtskelet voor in het onderhuis. De binnenhaarden of achterkamers met schouw hebben geen houtskeletjuk in het midden, maar worden gevormd door één groot balkvak (4 m!). Deze maat voor een overspanning met kinderbalkjes is zeer groot en komt zelden voor.

Begijnhof 4

16. Reconstructie 15de-eeuwse plattegrond en doorsneden Begijnhof 4.

Dit smalle pandje gelijkt wat de indeling betreft veel op 5 (zie afb. 16). Als wij de dwarsdoorsnede bekijken, dan valt op, hoe overheersend de korbelen van het houtskelet in dit smalle pandje werken. Ook hier is· op de began egrond een houtskelet toegepast en geen borstwering in de kap. In tegenstelling tot 5 is de binnenhaard hier wel ingedeeld door een houtskeletjuk. Op de begane grond is de overspanning nog een vraag en zal pas bij de komende restauratie worden opgelost.

B. HET HUISTYPE, WAARBIJ DE HOOFDVERDIEPING EVENEENS 2 à 3 M BOVEN DE STRAAT LIGT, MAAR WAAR GEEN NIVEAUVERSCHIL IS MET DE BINNENHAARD.

Begijnhof 23 en 24

17. Reconstructie Begijnhof 23 en 24, plattegrond en gevel 15de eeuw.
18. Reconstructie Begijnhof 23 en 24, lengte en dwarsdoorsnede 15de eeuw.

Na de stadsbrand van 1421 en/of 1452 zijn de pandjes 23 en 24 herbouwd in dezelfde maat en indeling als voorheen (zie afb. 17 en 18). De schouw en het muurkastje bleven op de plaats, slechts de vloer werd verhoogd vanwege de lage ligging en de hoge grondwaterstand. Het voorhuis onderging een verandering. De deur in het midden van de voorgevel werd verplaatst naar de zijkant en een zijkamertje ontstond door een dunne gangwand (vergelijk afb. 3). Of de 14de-eeuwse huisjes ook beide onder één kap gebouwd zijn, is niet meer na te gaan. De 15de-eeuwse huisjes echter vormden samen een zogenaamd dubbelhuis, twee huizen onder één kap. Op de hoofdverdieping zijn twee houten jukken geplaatst die over beide pandjes doorlopen (zie afb. 18). In het midden wordt de balk opgevangen door de deelmuur en voorzien van sleutelstukjes met hetzelfde 15de-eeuwse profiel als de sleutelstukken van het houtskelet. In de reconstructie geven de getrokken lijnen de nog bestaande en de uit aanwezige sporen gereconstrueerde onderdelen aan.

Begijnhof 35

19. Reconstructie Begijnhof 35, plattegronden en doorsnede 15de eeuw.

Dit pand heeft zijn stoep nog behouden. Het bijzondere van dit pand is dat op de beganegrond (het eigenlijke onderhuis) een houtskelet is aangebracht (zie ook 4, 5 en 25). Een tweede bijzonderheid is dat de stookplaatsen niet aan één zijde lig- gen (zie afb. 19). Aan de voorzijde lig- gen de stookplaatsen links. De gewelf- jes, waarmee de vuurplaat van de hoofd- verdieping werd opgevangen, zijn nog aanwezig. De hoofd- of stoepverdieping is ook hier het hoogst. Het laatste juk staat los van de achergeveL Dit kan een gevolg zijn van de oorspronkelijke hou- ten achtergevel die op elke verdieping uitsprong, waardoor de afstand tot het juk steeds groter werd en boven een flink balkvak ontstond. De kap heeft geen borstwering. Door de twee stookplaatsen kon dit huis zowel vóór als achter apart bewoond worden. Dit was voor een Begijnhofhuisje met meerdere begijnen als bewoonsters zeer aantrekkelijk.

Begijnhof 7 en 8

20. Reconstructie Begijnhof 7, plattegrond en doorsneden 15de eeuw.
21. Reconstructie Begijnhof 8, doorsneden en plattegrond 15de eeuw.

Deze huisjes zijn wat de opzet en indeling betreft bijna aan elkaar gelijk (zie afb. 20 en 21). Bij 7 is de hoofd- of stoepverdieping gelijk aan de eerste verdieping. De stoepverdieping verliest zo haar belangrijkheid. De indeling richt zich dus meer op het herbergen van meerdere afzonderlijke personen.
De andere tot nu toe besproken huisjes waren min of meer normale huisjes, waar diverse personen in woonden. Het is mogelijk dat dit huisje van begin af aan door meerdere begijnen tezamen is gebouwd. Het verwonderlijke bij 8 is dat hier de eerste verdieping zelfs hoger is dan de hoofdverdieping (zie afb. 21). Met Begijnhof 35 heeft Begijnhof 7 zijn hoge buitentrap behouden.

Begijnhof 2 en 3

22. Reconstructie Begijnhof 3 en 2, doorsneden omstreeks 1540.
23. Reconstructie Begijnhof 3 en 2, gevels omstreeks 1540 en 1600.
24. Reconstructie Begijnhof 3 en 2, gevels omstreeks 1700 en 1900.
25. Begijnhof 2 en 3, details houtconstructie: A en B, jukken afwisselend toegepast, zowel in 2 als in 3. C, detail kapspant. D, doorsnede over de uitkraging bij 3. E, uitkraging bij 2.

Deze twee pandjes staan als het ware op het keerpunt van de huistypen op het hof (zie afb. 22, 23, 24 en 25). Begijnhof 2 dateert van ongeveer 1540, het buurpandje enige jaren later. Wat indeling betreft zijn er nog al wat verschillen. Begijnhof 2 heeft vanaf het begin een buitentrap gehad, 3 daarentegen al niet meer, waarmee het zogenaamde onderhuis-idee werd vervangen door een begane grondverdieping, die tevens hoofdverdieping was. Helemaal tot uitdrukking in de indeling kwam dit nog niet. De begane grondverdieping heeft nog geen houtskelet, de eerste verdieping heeft nog door haar hoogte de allure van de hoofdverdieping. Het weglaten van de hoge buitentrap of stoep werd dus nog niet beantwoord in de indeling en reconstructie. Met enige voorzichtigheid kan worden gesteld dat omstreeks het midden van de 16de eeuw is afgestapt van het idee om de hoofdverdieping op hetzelfde stoepniveau als de rest van de stad te leggen.
Een opmerkelijk verschil tussen 2 en 3 is tevens het feit dat bij 3 (links op de afb. 22) de binnenhaard op de eerste verdieping van hoogte verschilde met het voorhuis of beter gezegd de voorkamer. Een opmerkelijke gelijkenis vertonen de twee pandjes in het houtskelet. In de voorkamers (bij 2 het voorhuis!) op de tweede en de derde bouwlaag is een juk toegepast met renaissance-sleutelstukken en zogenaamde zwanehalskorbelen (zie B, afb. 25). Op het juk tussen voorkamers en binnenhaarden, dus nauwelijks zichtbaar door de scheidingswand, waren nog de traditionele korbelen en sleutelstukken toegepast (zie A, afb. 25). Het betreft hier een van de weinige toepassingen van zowel gotische als renaissance-sleutelstukken door elkaar heen. De gevels van de tweede bouwlaag (bij 2 de hoofd- of stoepverdieping, bij 3 de eerste verdieping!) waren van hout (zie afb. 23). De verdiepingen daarboven hadden stenen trapgevels die uitkragend waren gebouwd op consoles op de stijlen van de houten ondergevel (zie afb. 25, D en E).

Beide typen consoles zijn verschillend, wat weer duidt op het niet gelijktijdig bouwen van 2 en 3.
In de loop der eeuwen is er veel veranderd aan de gevels. De voornaamste wijzigingen zijn aangegeven op afb. 23 en 24.

C. HET HUISTYPE, WAARBIJ DE HOOFDVERDIEPING OP STRAATNIVEAU LIGT EN IN DE BINNENHAARD EEN INSTEEK IS AANGEBRACHT.

Begijnhof 1

26. Reconstructie Begijnhof 1, lengte en dwarsdoorsnede, 16de eeuw.
27. Reconstructie Begijnhof 1, 16de-eeuwse toestand.

Ook dit pandje zal net als de buurpanden dateren van het midden van de 16de eeuw. Het voorhuis, hier de hoofdverdieping, ligt op straatniveau (zie afb. 26 en 27).
Een insteek verdeelt de binnenhaard in een keuken (onderkamer) en in een woonkamer.
De constructie van het huis bestaat ook hier uit een houtskelet, met uitzondering van de keuken onder de insteek. Het bijzondere van dit houtskelet is het feit dat beneden de traditionele gotische sleutelstukken zijn toegepast en boven de moderne renaissance-sleutelstukken. Er zijn geen gegevens gevonden die erop wijzen dat de bovenste verdieping later is toegevoegd.

D. HET DWARSHUISTYPE

Aan de kant van het Burgerweeshuis, het vroegere Luciënklooster, zijn de erven erg ondiep, waardoor er slechts gelegenheid was om dwarshuizen te bouwen. Bij een dwarshuis loopt de kap evenwijdig aan de voorgevel.

Begijnhof 18

28. Reconstructie Begijnhof 18, plattegronden en doorsnede 16de eeuw.
29. Reconstructie Begijnhof 15, plattegronden en doorsnede 16de eeuw.

Dit pand is drie balkvakken breed (zie afb. 28). Het huis zelf is drie verdiepingen hoog, waarbij opvalt dat deze verdiepingen nagenoeg even hoog zijn. Ook dit pand wijst op een bouw die geschikt is voor bewoning door meerdere personen, in dit geval begijnen.
Aan beide zijden van het huis waren stookplaatsen, waardoor de bewoning ook nog per kamer kon geschieden. De trap lag achter in het huis, bereikbaar door een lange gang. Links en rechts waren kamers. Op de eerste en de tweede verdieping was er telkens één grote en één kleine woonkamer, ieder met een bedstede.
Opmerkelijk is ook hier weer de vermenging van gotiek en renaissance in het houtskelet. De balkjukken op de begane grond en de eerste verdieping hebben renaissance-, die op de tweede verdieping gotische profielen.

De kap is eveneens bijzonder: in plaats van kromme kapstijlen zijn hier rechte schaargebinten (jukken met rechte stijlen) toegepast met gebruikmaking van gotische sleutelstukken. Dit laatste komt in kapjukken zeer weinig voor. Dit pandje zal dateren van het midden van de 16de eeuw. Een nader onderzoek zal moeten uitmaken, of de bovenste verdieping met de kap niet is opgevijzeld, om extra verdiepingen daaronder aan te brengen. Dit zou de jongere profilering van de twee onderste bouwlagen kunnen verklaren.

Begijnhof 15

Dit huisje is zeer smal (3,5 m) en heeft daarom slechts één balkjuk in het midden (zie afb. 29). De trappen waren hier rechte steektrappen. De begane grond-verdieping heeft een voorhuisje en binnenhaard met schouw, bedstede en kasten.
De schouw van de kamer op de eerste verdieping ligt in het midden van het huis, dus naast de stookplaats beneden. De vuurplaat wordt hier door twee mooie gewelfjes opgevangen. De kap is niet origineel. Dit pandje zal dateren van de eerste helft der 16de eeuw.

Conclusie

De hiervoor in dit korte bestek geschetste panden zijn de oudste van het hof met nog enkele niet beschreven, doch wel gedocumenteerde huizen. Slechts een enkele maal is iets gezegd over de latere wijzigingen. Bij het transformatieproces van deze huisjes is steeds uitgegaan van het normale gezichtspunt, namelijk behouden wat constructief en functioneel nog goed was en aanpassen wat nodig is. Het bijzondere van de Begijnhofhuisjes is, dat in de loop der eeuwen de opzet van de woonfunctie zich niet wijzigde, waardoor de woonruimten als zodanig wonderwel bewaard bleven. Wat zich wèl aanpaste was de vormgeving van de gevels. Deze kwetsbare elementen moeten nu en dan grondig gerestaureerd of geheel vervangen worden. Hierdoor is op het hof een staalkaart van geveltypen aanwezig. Hierbij valt op dat de houten gevel er nog niet zo slecht af komt. Stijl en regelwerk van het 'Houten huis' zijn nog grotendeels origineel.

Bij de restauratie van de Begijnhof-huizen is telkens van vier waardebepalingen uitgegaan:

1. Behoud en reparatie van de gevels met kleine modificaties, zoals roeden en het aanhelen van het hout-, metsel- en natuursteenwerk. Bij Begijnhof 2 en 3 is het stijl- en regelwerk hersteld in de van oorsprong houten gevel op de hoofdverdieping. Bij het 'Houten huis' is nieuw beschot op het originele stijl- en regelwerk gespijkerd.

2. Bij de constructie is steeds getracht, de nog aanwezige houtskeletten te behouden, te repareren en ontbrekende delen weer toe te voegen. Dit laatste is voor het voortbestaan van deze fragiele pandjes noodzakelijk. Ondanks alle filosofieën over restauratie is het herstel van de originele constructie van een pand de beste waarborg voor het behoud. Het bijzondere van deze huizen is de expressie die van de duidelijk sprekende constructiedelen afstraalt.

3. Het behoud van de oorspronkelijke ruimtewerking in de huisjes. Hierbij behoren de sterk sprekende accenten, zoals stookplaatsen en trappen.

4. De huisjes moeten kunnen functioneren, waardoor het voortbestaan veilig gesteld is. Juist de noodzakelijke aanpassingen hebben het behoud van de huisjes op het hof in het verleden mogelijk gemaakt. De beken die voor het noodzakelijke water zorgden, zijn gedempt, de regenbakken vervangen door waterleiding, de secreten op het hof die op de beken loosden vervangen door droogclosets en die weer door waterclosets. Het aanbrengen van een kleine doucheruimte is gewoon noodzakelijk en bij iedere restauratie dan ook verwezenlijkt. Naast de noodzakelijke reparatie van de huisjes is aandacht voor de verdere afwerking van het hof even noodzakelijk, zoals tuintje, hekwerken en bestrating.
Het voortbestaan van de huizen op het hof hangt ten nauwste samen met de subsidiemogelijkheden. Het geld is in principe veilig gesteld. Wat rest is liefde en aandacht. Dit laatste moeten wij gezamenlijk kunnen opbrengen.

H.J. Zantkuijl

(Uit: De Lamp 78, maart 1983)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.