Een over zicht van de bezittingen van het R.C. Oude-Armenkantoor uit 1960 vermeldt dat er toen nog achttien behoeftige vrouwen woonden die voor een bijdrage van f 1,50 per week huisvesting, licht en kookgas kregen. Eens per week kwam een pater Franciscaan uit de Mozes en Aäronkerk een Mis lezen in de kapel. Swigters overleed in 1750 en had, behalve de woningen, ook een som geld aan het R.C. Oude-Armenkantoor gelegateerd om een eigen kapel te bouwen voor zijn hofje, op een minuscuul stukje grond tegenover de huisjes.
In 1975 werd het Swigters Hofje, dat
niet meer aan de eisen voor bejaardenhuisvesting kon voldoen, verkocht aan
de enkele jaren tevoren opgerichte Stichting Leefklimaat. Deze instelling heeft
ten doel woonvoorzieningen met begeleiding tot stand te brengen voor jonge
mensen. Dankzij het financieringssysteem voor de z.g. HAT-eenheden,
konden de woningen inwendig worden
verbouwd en gedeeltelijk samengetrokken. Dat de kapel niet in dit plan paste,
was duidelijk. Tijdens de verbouwing
deed de ruimte dienst voor opslag en als
schaftlokaal, daarna ging het kerkje op
slot, en niemand wist wat er mee moest
gebeuren. Door lekkage en doorslaand
vocht tekenden zich steeds grotere
barsten af in het stucwerk. De vloer verzakte door het verrotten van de balkkoppen. Een grondige restauratie was nodig
om totaal verval te voorkomen, maar
dan zouden er ook een bestemming moeten zijn en een opdrachtgever die het
aandurfde.
De vraag om daarvoor iets te bedenken werd in het najaar 1979 voorgelegd
aan de stichtingen ·in het Aalsmeerder Veerhuis. Na enig overleg bleek de stichting Jan Pietersz. Huis voor dit geval de
meest geschikte. Aan de hand van een
opmeting door het Bureau Monumentenzorg ontwierp architect Schröder een
plan om in de voormalige sacristie naast
de kapel in de daarboven gelegen bergruimte, twee kamertjes van 1.75 m
breed, een beknopte woonaccommodatie in te richten voor een muziekstudent
die de kapel zelf dan als zit- en studieruimte zou kunnen gebruiken. De Stichting Leefklimaat was bereid, de kapel op
een langjarig contract aan het Jan Pietersz. Huis te verhuren, wanneer deze er
in zou slagen het geld voor de restauratie
bijeen te brengen. Van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg kwam echter
in september 1981 het bekende 'stuwmeer'-briefje: geen geld voor subsidie.
Wel had onder meer het Prins Bernhard
Fonds een bijdrage toegezegd, maar
zonder monumentenzorgsubsidie leek de
restauratie onhaalbaar. De stichting Jan
Pietersz. Huis legde het plan voor aan de
vroegere eigenaar, het R.C. Oude
Armenkantoor, met de vraag om steun.
De bestuursleden van deze instelling
kwamen tot de conclusie dat het op hun
weg lag om dit door hun voorgangers
gestichte monument van katholiek
Amsterdam voor ondergang te behoeden. Zij besloten de kapel terug te kopen
en aan de stichting Jan Pietersz. Huis
opdracht te geven, het restauratieplan
uit te voeren. Maar, zo werd erbij gezegd, dan moest de kapel weer voor haar
oorspronkelijke functie worden ingericht, zodat deze dienst zou kunnen
doen voor pastoraal werk in de binnenstad. Ter compensatie kon in een ander hofje van het Armenkantoor, het
Claes Reiniersz. Hofje 'Liefde is 't Fondament', Keizersgracht 334-346, een bergruimte worden verbouwd tot muziekstudio. Dank zij dit genereuze
besluit beschikt het Sweelinck Conservatorium daar nu over een goed geïsoleerde ruimte waar een studieorgel is geplaatst, zodat orgelstudenten niet meer
afhankelijk zijn van de voor hen te kost
bare huur van kerkorgels.
De stichting Jan Pietersz. Huis nam de restauratie van de kapel ter hand. Het stucwerk werd toevertrouwd aan het Restauratieatelier Uilenburg onder leiding van Hans 't Mannetje, voor het bouwkundige werk ging de opdracht naar Schakel en Schrale b.v. Het geheel stond onder leiding van de architect H. Schröder met de heer R. Nieuwenhuis van de Stichting Monumentenonderhoud als opzichter.
De kapel van het Swigters Hofje is waarschijnlijk het kleinste kerkje in ons land. Het gebouw heeft de buitenwerkse maten 685 x 475 cm, inwendig is het grondvlak van de kapel 460 x 469 cm bij een hoogte van 776 cm. Altaar en altaartreden nemen een derde van de diepte in beslag, zodat er hooguit twee rijen stoelen of banken konden staan. Meer plaats voor kerkgangers bood de aan drie zijden rondlopende galerij, die via een spiltrap vóór de sacristieruimte bereikbaar is. Toen de kapel buiten gebruik werd gesteld heeft het Oude-Armenkantoor alle losse inventarisstukken verwijderd: meubilair, altaarkruis en kandelaars, kruiswegstatie en dergelijke. Alleen de twee beelden op sokkels, links en rechts van het altaar, bleven staan. Alles was wit en grijs geschilderd, met op enkele plaatsen in het stucwerk wat dof geworden verguldsel. Hoe desolaat het geheel er ook uitzag, toch kwam men direct onder de indruk van het bijzondere interieur. In de intieme verhoudingen van de schuilkerken staat de bezoeker voor een altaaropbouw en onder een plafond met de allure van de Zuidduitse barok. De enige dissonant vormde het schilderij in de nis boven het altaar, dat, zoals bij nader onderzoek bleek, was. samengesteld uit twee stukken die uit grotere, waarschijnlijk 17de-eeuwse doeken waren geknipt. Zowel het hout- als stucwerk waren in de loop der jaren vele malen overgeschilderd. Een dikke verfkorst verborg de details, maar ook de inwendige barsten. Bij het voorzichtig afpellen van die laag bleek dat de uit kalk, tras en stukken baksteen bestaande kern van de stuc-ornamenten op talloze plaatsen was gebarsten door roestvorming rond de ijzeren pinnen, waarmee het stucwerk te gen de achtermuur was vastgezet. De fijn geprofileerde lijsten vielen in brokken uiteen en moesten grotendeels in verse gips opnieuw worden getrokken. Ook de engelfiguurtjes werden losgenomen en weer in elkaar gezet. Zo kreeg de plastiek haar oude gevoeligheid terug.
Maar hoe waren de kleuren geweest?
Op verschillende plekken, met name in
de banderolle met tekst boven de ramen,
kwamen okerkleurige pigmentkorrels tevoorschijn. Sporen van bladgoud zaten
onder meer onder de letters en de stralenbundels. Op het houtwerk gaf het
blootleggen van de oude verflagen meer
houvast. De onderste laag was in verschillende nuances blauwig groen. Daar
bij kwam de heer Zantkuijl van het Bureau Monumentenzorg te hulp. Dat
groen, zo zette hij uiteen, was oorspronkelijk helder blauw geweest, het z.g.
Berlijnse blauw, dat omstreeks 1750 de grote modekleur was, maar dat niet
kleurvast bleek te zijn. Waar het sterk
aan daglicht was blootgesteld verkleurde
het naar groen, blauwgroen of olijfachtig groen. Uitgaande van die wetenschap
is al het houtwerk nu in drie kleursterkten Berlijns blauw geschilderd.
Een volgende aanwijzing gaven de beelden ter weerzij van het altaar. Op
het eerste gezicht leken het gipsbeelden
te zijn; het was echter houtsnijwerk van
goede kwaliteit. Bij het laag voor laag
wegsteken van de dikke korst verf kwam
als oorspronkelijke kleur een warme terracotta te voorschijn. Toen werd ook
duidelijk dat de beelden uit de bouwtijd
zijn; in houding en plooienval hebben zij
de theatrale zwier die toen in de Zuid-duitse landen in zwang was. Het is niet
onwaarschijnlijk dat zij afkomstig zijn
uit een atelier in België of het Rijnland;
de 'Hollandse Missie' ressorteerde onder
de nuntius in Brussel waar kort tevoren
het Spaanse gezag was vervangen door
het Oostenrijkse.
De sokkels leverden eveneens een
kleurverrassing op. Daar was de onderste laag roodbruin, verlevendigd met
lichte spatten, een soort imitatie-granito.
Ook die kleur is teruggebracht en nu
voortgezet op het altaar. Terwijl door
het wit van de vlakke wanden een tikje
blauw is gemengd in aansluiting op het
blauwe houtwerk, werd in het stucwerk
van de altaarretabel een nuancering aan
gebracht tussen wit en heel licht: oker,
waardoor de plastiek van ornamenten en
profielen sterker spreekt.
Het bovenste deel van de altaarwand
wordt ingenomen door twee engeltjes die
een gordijn opzij schuiven boven de vergulde stralenbundel rond het Alziend
Oog, bekroond door een hemelglobe en
een kruis. De symboliek van het nachtgordijn dat wijkt voor de dageraad ziet
men in die tijd zowel in wereldlijke als in
religieuze voorstellingen. Ter verduidelijking van die betekenis is het gordijn
ultramarijn geschilderd met goud op de
kwasten en de franje. In dezelfde trant
werd het plafond behandeld; in de donkerblauwe nachthemel heeft de wolkenkrans de okerkleur van de banderolles
rondom de gouden stralenkrans met als
middelpunt de duif, het symbool van de
Heilige Geest.
De toegepaste kleuren zijn dus grotendeels gebaseerd op gevonden sporen en aangevuld, óf op grond van de symboliek, óf ter accentuering van het plastische effect. Of de kapel er in 1750 precies zo heeft uitgezien, kan niemand zeggen. Het stucwerk in de Amsterdamse regentenhuizen uit die jaren is wit. In Zuid-Duitsland en Oostenrijk werden de stucdecoraties vaak naturalistisch in transparante kleuren beschilderd. Hier dwong het kleurverschil tussen reparatieplekken en de oorspronkelijke huid tot het toepassen van dekkende verflagen. Zou de thans geldende doctrine van het 'conserverend herstel' zijn gevolgd, dan was de kapel weer in het saaie wit en grijs geschilderd van vóór de buiten gebruikstelling, en opnieuw ingericht met de 'bondieuserie' uit het begin van deze eeuw. Dat zou recht gedaan hebben aan de bouw- en gebruiksgeschiedenis, maar onrecht aan de kunstwaarde van het interieur. Dit laatste heeft het team dat met de restauratie bezig is geweest, voor ogen gestaan. Voor de technische problemen, zoals het herstel van bouwkundige gebreken en het aanbrengen van de nodige installaties, waren de oplossingen niet eenvoudig, maar wel duidelijk. Over het juiste antwoord op kunstzinnige vragen, in het bijzonder wat de kleurstelling betreft, is veel nagedacht en gesproken. Daarvoor stonden verschillende mogelijkheden ter discussie. Over sommige vraagpunten is bij de voltooiing van de restauratie de beslissing nog niet genomen. Dit betreft met name het schilderij in de nis boven het altaar. Dat daar een schilderij in hoort, lijdt geen twijfel. Een midden-18de-eeuws doek van de juiste afmetingen en met een toepasselijke voorstelling was niet te vinden. Het oude schilderij is van matige kwaliteit en het past wat kleur en compositie betreft niet in de architectonische omlijsting. Het bestuur van het R.C. Oude-Armenkantoor zal moeten besluiten, of het al dan niet een opdracht wil geven voor een nieuw schilderij.
Ook over de bestemming moet nog een besluit worden genomen. Het wederom in gebruik stellen als katholieke kerk blijkt niet in overeenstemming te zijn met de situatie, dat er al te weinig geregelde bezoekers zijn voor de nog functionerende kerken. Hopelijk zal er een functie worden gevonden die enerzijds zorgvuldig gebruik en toezicht garandeert, en anderzijds de kapel periodiek toegankelijk maakt voor belangstellenden. Wat hier weer te voorschijn werd gebracht is namelijk een uniek monument. Weggestopt in een onopvallend gebouwtje aan een smalle steeg, achter de kleine ruitjes en de standgroene deuren van het Amsterdam uit de regententijd, ontmoet men ineens een achterneefje van de uitbundige pracht van Brühl, Würzburg of Ottobeuren. Dat is een interieurkunst van illusies; van schijnperspectieven en schijnmaterialen, van gewelven met buitelende engeltjes en pathetisch gebarende heiligen die de indruk wekken dat de zwaartekracht is opgeheven, van schijnarchitectuur met hol en bol gebogen profielen en vooral van kleur; een onwaarschijnlijk feest van goud en kleuren.
Het R.C. Oude-Armenkantoor heeft Amsterdam een belangrijke dienst bewezen met de restauratie van de kapel van het Swigters Hofje.
Geurt Brinkgreve
(Uit: De Lamp van Diogenes 81/82, oktober 1983)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.