Voor elk afzonderlijk gebouw komt eens een moment, waarop het zal ophouden te bestaan.
Of het komt door oorlogsgeweld, door natuurramp, door nalatigheid of onrechtmatige sloop door de
eigenaar uit puur winstbejag, of door stadsvernieuwingsactiviteiten van de overheid, onder het
motto 'betaalbaar wonen', eens zal elk gebouw van de aardbodem verdwijnen. Het is de taak
van Monumentenzorg om te bevorderen, dat monumenten en voor het stadsbeeld belangrijke percelen
zolang mogelijk in een goede bouwkundige staat worden gehouden. Als een historisch
huis dan niet meer gehandhaafd kan blijven, om wat voor reden dan ook, is het in laatste instantie
Monumentenzorg die toestemming geeft tot sloop. Daar is men zich maar al te goed bewust van het
feit, dat als een pand eenmaal weg is, het nooit meer terugkomt. Uiteraard uitzonderingen daargelaten,
zoals bij voorbeeld de panden Nieuwe Herengracht 47 en 49 die na een onderbreking van circa
10 jaar - zij werden voor de aanleg van de metro gesloopt - hoogst waarschijnlijk binnen
afzienbare tijd weer zullen worden herbouwd.
De besluitvorming rond het opgeven van historisch belangwekkende gebouwen is in betrekkelijke
nevelen gehuld. Het is een schemergebied, vol onduidelijkheden; er dienen echter beslissingen
te worden genomen die aan de bouwvalligheid een eind maken. Of het pand zal worden gerestaureerd
dan wel zal worden afgebroken, hangt van een aantal factoren af. De wil van de eigenaar is
daarvan de belangrijkste. De eigenaar heeft volgens de Grondwet onvervreembare rechten en kan
volledig beschikken over het onroerend goed, uiteraard met bepaalde beperkingen waarvan een aantal
door de Monumentenwet wordt opgelegd. De eigenaar is de meest betrokken partij bij de
besluitvorming over de vraag, of het bouwvallige monument dient voort te bestaan. Hij is er vrijwel
altijd economisch mee verbonden. Hij kan er een - al dan niet negatief - inkomen van genieten.
Het pand kan hem tot lust zijn of tot last. Misschien woont hij erin en geniet hij extra van het
bijzondere dat het pand biedt, of hij moet narigheid van lekkages en ongedierte verduren. Het is
duidelijk dat de eigenaar de meest met het gebouw verbonden partij is, wiens stem van
grote, zo niet doorslaggevende betekenis is. Toch is de eigenaar niet altijd de meest betrokken
partij. Monumenten zijn over het algemeen duurzamer dan mensen, ze gaan langer mee. Een honderden
jaren oud pand, door vele eigenaren gekoesterd en onderhouden, eens een parel van het
stadsbeeld, kan, tot bouwval geworden, zijn verlaagd tot speculatieobject voor een nagenoeg
anonieme eigenaar, voor wie het monument slechts een dubieuze
post is op een twijfelachtige balans. In zo'n geval is misschien de juridische positie van de
eigenaar sterk, zijn morele positie is het besluitvormingsproces over het voortbestaan van het
monument is echter aanmerkelijk zwakker. Hoe het ook zij, de praktijk leert dat laatstgenoemde
categorie eigenaren wel degelijk over het lot van het in bouwkundig verval verkerende monument
mee beslissen, zo niet geheel eigenstandig de beslissing in de voor hen economisch meest
gunstige richting kunnen nemen.
Naast de eigenaar beslist ook de overheid mee over de vraag, of een monument dat in bouwvallige
staat is komen te verkeren, moet blijven bestaan of moet worden opgegeven. De overheid
beslist alleen mee, indien het gebouw is vermeld op een van de monumentenlijsten: de Rijks- of
de Gemeentelijke Monumentenlijst. Is het gebouw niet als monument geclassificeerd, dan is er geen
jurische mogelijkheid om de historische waarde in de besluitvorming over sloop
of restaureren te laten meewegen.
De laatste jaren is het aantal monumenten in Amsterdam dat in het voortbestaan is bedreigd,
aanmerkelijk toegenomen. Deze toeneming houdt direct verband met de terugloop in de restauratie-activiteiten
gedurende de laatste jaren. In de zeventiger jaren werden in Amsterdam jaarlijks meer dan tweehonderd
particuliere restauraties uitgevoerd, waarvan zeker de helft ingrijpend van aard was. Een topjaar was
1977 met circa 240 restauraties. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan. In 1982 werden nog
slechts 60 particuliere restauraties uitgevoerd waarvan slechts enkele ingrijpend
van aard waren. Het jaar 1984 laat overigens een opleving in de restauratieactiviteiten zien.
De oorzaak van deze terugloop in restauratie-activiteiten houdt nauw verband met de huidige
economische situatie enerzijds en de ontwikkelingen op de onroerend goedmarkt anderzijds. Een
zeer belangrijke factor wil ik hier niet onvermeld laten. Stagnatie van de restauratieactiviteiten
is in belangrijke mate veroorzaakt door de onoverzichtelijkheid van de diverse rijkssubsidieregelingen,
elk met hun eigen condities en procedures. Gevoegd bij de onzekerheid op fiscaal terrein, heeft
dit struikgewas van regelgeving en procedurezucht een algemene ontmoediging bij eigenaren teweeg
gebracht. Het zal een moeilijke opgave zijn om de restauratiebereidheid
van de monumenteneigenaren opnieuw te activeren. Het stelt hoge eisen aan de
communicatie tussen de overheidsinstanties enerzijds en de betrokken
Amsterdamse burgers anderzijds.
De daling in de restauratie-activiteit en de toeneming van het aantal bedreigde
monumenten zijn voor het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg aanleiding geweest, een onderzoek
uit te voeren en een reddingsplan voor deze bedreigde monumenten op te stellen. Het onderzoek
werd verricht in samenwerking met de Gemeentelijke Dienst Bouw- en Woningtoezicht en het
architectenbureau J. van Stigt. De leiding van dit onderzoek berustte bij H. Kwarten, hoofd
Buitendienst van het Bureau Monumentenzorg.
Uit het onderzoek blijkt dat meer dan 200 monumenten dringend aan restauratie toe zijn. Het
aantal monumenten dat voorzieningen behoeft is weliswaar groter, maar deze 200 panden moeten ingrijpend
worden hersteld om te voorkomen dat ze definitief uit het stadsbeeld verdwijnen. Uit het onderzoek
blijkt voorts dat ongeveer 40 panden reeds grotendeels waren gesloopt of in zo'n
slechte bouwkundige staat verkeerden dat herstel onevenredige kosten met zich
zou brengen. Het Bureau Monumentenzorg heeft ook de prioriteitenlijst opgesteld, waarin de
panden zijn beoordeeld op historische waarden en bouwkundige staat. Ook is berekend dat een
bedrag van circa ƒ 380.000 nodig is om snelle tijdelijke voorzieningen te kunnen
treffen aan de panden die het sterkst vervallen zijn. Het reddingsplan dat het Bureau Monumentenzorg
heeft opgesteld gaat uit van de volgende aanpak:
Hoewel het reddingsplan wellicht krasse taal bevat, ligt de nadruk toch op het stimuleren van eigenaren om tot herstel van hun huis te komen. Het geven van voorlichting, het enthousiasmeren en het wekken van belangstelling voor het historische pand is de basisfilosofie die Monumentenzorg in het vaandel heeft staan. Men kan vaak meer bereiken door belangstelling voor het pand te wekken dan door met regels en procedures een restauratie af te dwingen. Ook de huidige wethouder voor de Monumentenzorg in Amsterdam, drs. E. Heerma, is een voorstander van voorlichting en het wekken van belangstelling boven een verdere uitbreiding van de regelgeving. Onder zijn beleid wordt momenteel gewerkt aan de opstelling van foldermateriaal voor diverse belanghebbenden bij de Monumentenzorg. De bedoeling is dat alle monumenteneigenaren in Amsterdam, maar ook architecten, accountants e. d. van informatie worden voorzien. Hiervoor worden extra gelden op de begroting opgenomen.
Een schrijnend voorbeeld van bedreigde monumenten is het complex Tuinstraat
51, 53 en 55. Een van beide foto's is genomen op 18 mei 1963, dus twintig jaar
geleden, de tweede foto is van november 1983. Deze foto laat goed zien wat er is
gebeurd in een periode van twintig jaar. De omschrijving op de Monumentenlijst
van de panden 51 en 53 luidt als volgt:
'pand, bestaande uit twee samengetrokken (17de-eeuwse?) huizen met latere gegevens op
karakteristieke pui en met 19de-eeuwse punttopjes. In de vensters een goede roedeverdeling'.
Het gaat hier wellicht om een samengetrokken 18de-eeuws dubbel pand, de topgevels zijn
van latere datum, ook de afdekplaatjes van natuursteen zijn al niet meer 18de-eeuws. Het
metselwerk is wel duidelijk 18de-eeuws, er bevinden zich namelijk geen klezoortjes in het
metselwerk. Klezoortjes zijn z.g. kwartsteentjes die alleen in 17de-eeuws metselwerk voorkomen.
De ankers en kozijnen zijn eveneens 18de-eeuws. Dit is namelijk te zien aan de aard van de
kozijnen. De borstweringen van beide panden zijn verhoogd. De deur is in het midden en het
onderhuis is gelijkstraats. Dat laatste is overigens een hele bijzondere situatie.
Concluderend uit het 18de-eeuwse metselwerk, ook van het onderhuis, is dit
wellicht een oorspronkelijke situatie. Op de foto uit 1963 zijn nog restanten van
de natuurstenen stoep te zien die echter uit de 19de eeuw dateert. Waarschijnlijk
heeft het pand een houten stoep gekend. Het gaat hier om typische woonhuisjes
gelijkstraats, twee woningen op de beletage, twee woningen op de eerste verdieping en
waarschijnlijk nog twee woningen in de kap, dus totaal misschien
wel 8 woningen. De huidige bouwkundige staat is zeer slecht, er zijn in de afgelopen twintig
jaar verschillende eigenaren geweest die met plannen op de proppen zijn gekomen. Het
particulier initiatief heeft hier echter tot nog toe geen resultaat kunnen boeken.
Het is zeer verheugend dat de Amsterdamse Mij. tot Stadsherstel momenteel in de gelegenheid is de
panden te verwerven van de Stichting De Binnenstad. Stadsherstel is voornemens,
deze panden te zamen met het hoekpand Eerste Egelantiersdwarsstraat 2 te
restaureren. Stadsherstel wordt hiertoe in staat gesteld door een geldbedrag van
ƒ 100.000 dat onlangs als prijs door het Prins Bernhard Fonds aan Stadsherstel
werd uitgereikt. Stadsherstel heeft inmiddels te kennen gegeven, deze prijs
voor 100% aan het restauratieproject Tuinstraat hoek Egelantiersdwarsstraat
te willen besteden.
Andere voorbeelden van bedreigde huizen zijn Prins Hendrikkade 59-60, 64
en 65. Het pand nrs. 59-60 is een belangrijk 17de-eeuws pand. Dit is nu dichtgemetseld en
staat in de stutten. Het is eigenlijk al een ruïne. Hoewel ruïnes zeer fraai kunnen zijn, zie
ik in een stadsbeeld toch liever gave monumenten. Ruïnes zijn ook twee andere panden:
nrs. 64 en 65. Toch zijn deze drie objecten nog krachtens de Monumentenwet
beschermd. Beschermd of niet beschermd, de Gemeentelijke Dienst
Bouw- en Woningtoezicht heeft om deze panden de noodklok geluid. De panden
staan op instorten en er dienen opnieuw maatregelen te worden genomen om calamiteiten te voorkomen.
Zoals wij ook eerder in 'de Lamp' hebben kunnen lezen, is er een plan, vergelijkbaar met de
ontwikkelingen rond het Sonestahotel. Monumentenzorg houdt vast aan de handhaving van deze
panden. Zij zullen in afwachting van het plan niet van de Rijksmonumentenlijst
worden afgevoerd; daarvoor zijn ze met name voor het stadsbeeld van te groot
belang. De Prins Hendrikkade en het Stationsplein zijn immers het visitekaartje van Amsterdam
voor reizigers die vanuit het Centraalstation de stad binnenkomen.
Een ander schrijnend voorbeeld is het huis Lange Niezel 22. Dit huis staat op
de Monumentenlijst als volgt omschreven: 'pand met eenvoudige klokgevel,
18de-eeuws. Bovenlicht 1e kwart 19de eeuw. Inwendig tot voor kort belangrijke vroeg 17de-eeuwse
interieurs en achtergevel uit dezelfde tijd'. Zo aan de buitenzijde te zien kan men zeggen dat het
om een 18de-eeuws pand gaat. De klokgevel is althans midden 18de eeuw. De
verdiepingsindeling is echter ongebruikelijk voor een dergelijk pand. Bovendien
gaat het om een huis met 4 raamtraveeën en trapvensters in het midden. Dit duidt
op een veel ouder pand. Het blijkt dat het huis aan de binnenzijde zelfs een
houtskelet bevat, dat dateert uit het einde van de 16de eeuw. Dit inwendige
houtskelet heeft een aanmerkelijke houtzwaarte en is mooi geprofileerd. Het
huis heeft nog als bijzonderheid het feit, dat een van Amsterdamse burgemeesters
erin heeft gewoond, dat was burgemeester Bicker. Enkele belangrijke interieurdetails zijn
reeds uit het huis verwijderd. Zo was er een vroeg 17de-eeuws natuurstenen poortje uitgehaald, dat
zich momenteel bevindt in het pand Dirk van Hasseltssteeg 53. Als conclusie kan
worden gesteld dat dit pand uit geschiedkundig oogpunt van groot belang is en
niet mag worden opgegeven. De bouwkundige staat is echter zeer slecht. Om
een uitdrukking te gebruiken die wel wordt gebezigd door inspecteurs van de
Gemeentelijke Dienst Bouw- en Woningtoezicht: 'Het pand hangt als een
dweil over zijn fundering'. Reeds enkele maanden zijn voorzieningen aangebracht. De
topgevel is ingepakt en de pui is met stutten verstevigd. Ook de kap is
reeds tweemaal van een nieuwe tijdelijke bedekking voorzien in opdracht van de
Dienst Bouwtoezicht. Binnenkort zullen opnieuw veiligheidsmaatregelen moeten
worden getroffen. De noodklok was reeds geluid. De directeur van de Dienst
Bouw- en Woningtoezicht ir. J. Nieuwenweg heeft de monumenteninstanties nog
een maand de tijd gegeven om met restauratieplannen te komen. Gelukkig
heeft inmiddels de Amsterdamse Mij. tot Stadsherstel de hand op dit pand weten te leggen.
Het zal spoedig aan Stadsherstel in eigendom worden overgedragen. Hoe slecht dit pand er
aan toe is, tonen de foto's die hier zijn afgebeeld.
Drie zeer belangrijke pandjes zijn Sint Annenstraat 12, 14 en 16. Een van deze huizen Sint Annenstraat 12 dateert nog uit de 16de eeuw. Het heeft een z.g. rolwerkgevel in de stijl van Vredeman de Vries. Het is het enig overgebleven vroegrenaissance stenen woonhuis in Amsterdam. Zeer kenmerkend voor dit geveltype zijn de doorlopende horizontale banden, de z.g. waterlijsten, en de in- en uitswingende natuurstenen wanden aan weerszijden van de geveltop. Ook de twee gebeeldhouwde natuurstenen blokken aan weerszijden van het huis zijn kenmerkend voor de vroege renaissance. De beide beeltenissen zijn met het aangezicht naar elkaar toegewend. In latere 17de-eeuwse architectuur is sprake van een veel strakkere beeldhouwkunst van bij voorbeeld recht vooruit kijkende leeuwekoppen en dergelijke. De panden zijn in zeer slechte staat, het voorgevelwerk is matig. Het metselwerk van de achtergevel is slecht; de kozijnen eveneens. De kappen zijn zeer slecht, de funderingen zijn nog goed. De algemene bouwkundige indruk is dat de panden bij herstel voor zeker 80% gedemonteerd zullen moeten worden. Desondanks mogen deze panden niet worden opgegeven. De gemeente Amsterdam is sinds juli 1983, zeer recent dus, eigenares geworden van deze drie panden die deel uitmaken van het z.g. Blaauwlakenblok, dat tot voor kort eigendom was van Bijenkorf Beheer. Het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten is in opdracht van de gemeente Amsterdam doende, plannen te ontwikkelen voor herstel van dit verkommerde stadsdeel. Er is veel fantasie voor nodig om zich, staande voor deze verkrotte bouwvallen, een beeld te vormen van de schoonheid die deze panden niet eens zo lang geleden nog bezaten.
Jan Dekkers
(Uit: De Lamp 88/89, dec. 1984)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.