Tijdens de restauratie zijn kleurmonsters genomen van nagenoeg al het
schilderwerk om een inzicht te krijgen in het gebruik van kleur in de diverse perioden van de
kerk. Zoals gebruikelijk geven niet alle monsters dezelfde kleuropbouw,
daar bij het opnieuw schilderen van de kerk sommige onderdelen zijn afgekrabt,
voordat de nieuwe laag werd opgebracht en op sommige delen door het veelvuldig
aanpakken en langsschuren (zoals de balustrade aan de balkonzijde en de kolommen) de verflagen
geheel waren verdwenen.
Het bemonsteren van het gewelf is gebeurd in samenwerking met het Centraal
Laboratorium. Vauit het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg en het Centraal
Laboratorium heeft zich een groepje specialisten gevormd voor het bestuderen van
het kleurgebruik in gebouwde objecten, bestaande uit M. de Keyser (microscopie
en spectrometrie), P.B. Hallebeek (spectroscopie, röntgendiffractie), mevr. M.
Karreman (infraroodspectrofotometrie), mevr. W. Roelofs (dunne laagchromatografie) en
H.J. Zantkuijl.
Aan de hand van het gemiddelde aantal lagen zijn de volgende perioden aangehouden:
1633 (de bouw van de kerk); ± 1680; ± 1720; 1774 (verbouwing waarbij de oorspronkelijke
glas-in-loodramen in een bakstenen harnas zijn vervangen door de
houten ramen met blank glas) en 1925/26 (de restauratie onder leiding van A.A.
Kok). Er is een mogelijkheid dat sommige lagen die op 1925 zijn gesteld reeds omstreeks
1870 zijn aangebracht. De jaren 1633 en 1925 zijn vaste uitgangspunten; de
jaren 1680 en 1720 zijn gemiddeld tussen 1633 en 1774.
Het gewelf biedt het volgende beeld.
1633 - Op een grondlaag van loodwit en krijt is een bentheimer-kleurlaag aangetroffen
(bentheim is de schildersuitdrukking voor een zandsteenkleur, de bentheimer-zandsteen die in
Amsterdam eeuwenlang de meest toegepaste kleur is). De gewelfribben waren in een visgraatmotief
geschilderd in rood, wit en zwart met op de kop een groen bandje. Het rood
bestond uit vermiljoen en wit; het wit uit loodwit, het zwart uit koolzwart en het
groen uit groen koperpigment.
Langs deze ribben waren op de bentheimer-kleurlaag van het gewelfschot zwarte
ranken geschilderd.
Circa 1680 - Overschildering van het gewelfschot in een bentheimer-kleur met
weer zwarte ranken. De bentheimer-kleur werd hier verkregen door een witte gronderingslaag
met een bruinzwane transparante laag als afwerking. Het rood van het
visgraatmotief op de ribben werd overgeschilderd, weer in rood (vermiljoen met
wit). Het wit in wit en het groen weer in koperpigment. Het zwart was waarschijnlijk nog
goed en werd niet overgeschilderd.
Circa 1720 - Het gewelfschot werd overgeschilderd in een bentheimer-kleur. Deze
laag bestond uit een bruingroene laag met rood, bruin, wit, zwart en geelbruin pigment. In
vergelijking met de rest van de kerk die toen in houtimitatie werd geschilderd is deze kleur
wel te verklaren. De zwarte ranken waren waarschijnlijk te ouderwets en werden overgeschilderd met
een paarse band van 11 cm breed. Dit paars was vervaardigd uit rode oker, loodwit, krijt en houtskoolzwart. Het rood
van de ribben kreeg weer eenzelfde laag van vermiljoen en loodwit. De zwarte
kleur bleef weer onbeschilderd, evenals het groene bandje.
1774 - Bij het aanbrengen van de houten ramen met nagenoeg blank glas kreeg de
kerk een totaal andere lichtbeleving. Zoals bij de meeste gewelven in de kerken, werd
het hele gewelf nu overgeschilderd in een blauwe kleur (Berlijns blauw met wit). Op
het oog was dit een zware kleur blauw. De ribben werden overgeschilderd in een grijzige
bentheimer-kleur.
1925 - Het oude gewelfschot werd verwijderd (op enkele kleine delen aan de noordzijde van het
orgel na). Het nieuwe schot kreeg weer een blauwe kleur (bestaande toestand).
De kleurmonsters van de kerk zijn niet bemonsterd door het Centraal Laboratorium, maar bepaald
op het oog.
1633 - De zandsteenkolommen op de begane grond en eerste balkan naturel van
kleur (bentheimer-zandsteen). De kroonlijsten bentheimer-kleur (rossig-paars van
kleur). De houten kolommen op het eerste en het tweede balkon bentheimerkleur (warm-paarsachtig).
De balusters bentheimer-kleur (warm-roodachtig), hier was geen grondlaag aangebracht. De
kroonlijsten van de balkons bentheimerkleur (warm-roodachtig). De trappen naturel hout.
Circa 1680 - Zandsteen kolommen naturel. De houten kolommen groenachtige
bentheimer-kleur. De kroonlijsten eveneens een groenachtige bentheimer-kleur.
De balusters misten één kleurlaag, bleven dus bentheim.
Circa 1720 - Het gehele houtwerk kreeg een houtimitatie, evenals de trappen.
1774 - Al het houtwerk werd nu overgeschilderd in een grijsachtige bentheimerkleur (op
sommige plaatsen nog glanzend aanwezig). Bij de balusters toont deze grijze bentheimer-kleur
soms een groenachtige tint.
1925 - De gehele kerk kreeg de bestaande bentheimer-kleur met onderdelen geaccentueerd in
diverse kleuren (zoals de friezen in de kroonlijsten en de bandjes in de kapitelen van de
kolommen). De trappen kregen een paarsachtige laag. De balken vertonen een enigszins afwijkend
gedrag doordat er één laag meer te onderkennen viel. Achtereenvolgens: bentheim (rossig), bentheim
(geelachtig), grijze bentheim, zwaar opgebracht in lijvige verf, waarin de
kwasistrepen nog goed zichtbaar waren. Op sommige delen weer die groenachtige
tint in plaats van grijs. Daarna bentheim, chromaatachtig geel (dit zou heel goed in
1925 aangebracht kunnen zijn) met daaropvolgend de bestaande blauwe kleur.
Het totaalbeeld van de kerk was als volgt:
1633 - Al het houtwerk bentheim van kleur. Gewelf bentheim met zwarte ranken en ribben in
visgraat van rood, wit, zwart en groen. De trappen naturel hout.
Circa 1680 - Al het houtwerk bentheim van kleur. Gewelf hetzelfde beeld als in
1633. De trappen in bentheimer-kleur.
Circa 1720 - Al het houtwerk inclusief de trappen in houtimitatie, het gewelf in en
zware bentheim, bruingroen van kleur. Langs de gewelfribben een paarse band
van 11 cm, de ribben zelf weer in de bestaande visgraat met rood, wit, zwart en
groen.
1774 - Al het houtwerk in een grijzige bentheimer-kleur. Het gewelf donkerblauw met
ribben in grijzige bentheimerkleur. De trappen bleven houtimitatie.
1925 - Al het houtwerk in bentheimer-kleur met onderdelen gekleurd (paarsachtige tint).
Het gewelf lichtblauw van kleur. De trappen in een donker paarse tint. De
gewelfschotels konden moeilijk worden onderzocht vanwege de bereikbaarheid.
Een vluchtig onderzoek gaf felrode kleuren te zien op de vruchten, diverse bentheimer met
hier en daar ophogingen van bladgoud. Een duidelijk chronologische
opbouw kon niet worden onderkend.
H.J. Zantkuijl
(Uit: De Lamp van Diogenes 100, oktober 1986)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.