De Koopermolen of het huis waar eertijds 'De vergulde halve Maen' in de gevel stond

De restauratie van het grote pand Warmoesstraat 5 nadert langzaam zijn voltooiing. De restauratie heeft veel gegevens opgeleverd, die van belang zijn voor onze kennis omtrent het Amsterdamse woonhuis.
Reconstructie van de oorspronkelijke toestand van het pand Warmoesstraat 5. De rechter bouwmuur is bij deze tekening weggelaten om een duidelijk beeld van de houtconstructie te krijgen. Ook de binnenwanden zijn gedeeltelijk weggelaten. Op deze tekening is duidelijk te zien dat de bouwmuren nog geen constructieve functie hadden doch slechts voor brandwering dienden.

In de ontwikkeling van het Amsterdamse woonhuis neemt dit grote, laat-middeleeuwse pand een belangrijke plaats in. Voor een beter inzicht in het huistype waartoe dit pand behoort, volgt eerst, zeer in het kort, de ontwikkeling van de oudste stedelijke huistypen. Het begrip stadshuis is slechts zo oud of beter gezegd zo jong als het begrip stad, De meeste Nederlandse steden zijn pas na 1200 ontstaan, veelal op plaatsen waar zich nederzettingen bevonden. Deze nederzettingen bestonden uit groepen huizen, die door de plaatselijke omstandigheden, zoals b.v. een rivier, weg of dijk, min of meer geordend ten opzichte van elkaar lagen. Deze huizen: die een overwegend agrarisch karakter hadden, waren groot in oppervlakte en ruim in hun omgeving gesitueerd. Kreeg zo'n nederzetting eenmaal stadsrechten wat o.a. inhield het recht om een beschermende wal te bouwen, dan liet het begrip "stad" zijn invloed gelden. De grond in zo'n stad werd kostbaar. Het overwegend agrarisch karakter van de huizen verdween. De bestaande ruim gesitueerde huizen werden vervangen door smallere, vlak naast elkaar gelegen huisjes. Het is duidelijk dat deze eerste smalle stadshuizen zowel in ruimtelijke als in constructieve zin veel met het oorspronkelijke agrarische huis gemeen hadden.
Een tweede inbreng in het stadshuis is die van het versterkt (dus stenen) huis, gebouwd door de pre-feodale adel ter bescherming van hun grondgebied. Met de komst van deze adel in de stad deed ook hier het grote stenen huis zijn intrede. In de steden op de vaste klei- en zandgronden zal het stenen huis eerder als huistype aanvaard zijn dan in Amsterdam met zijn slappe bodemgesteldheid. Toch moeten we de invloed van het stenen huis, vooral wat ruimtelijke indeling betreft, niet onderschatten.

Naast het onderzoek in de nu nog bestaande huizen en de archeologie geven de oude stadskeuren, die voornamelijk de brandveiligheid op het oog hadden, ons een beeld van de oudste stadshuistypen. We kunpen ons het oudste stadshuis als volgt voorstellen.

De tekeningen geven van boven naar onder de ontwikkeling weer van het huis zoals deze zich in de langsdoorsnede heeft afgetekend. Reconstructie van de oudste toestand, waarbij de schuin staande voorgevel is uitgeklapt. Hoge zaal in het achterhuis.

De hoofdconstructie van het huis wordt gevormd door houten balkjukken, bestaande uit twee stijlen met een horizontale balk. De wanden zijn uitgevoerd als vakwerkbouw. Door tussen de hoofdstijlen lichtere balkjes aan te brengen verdeelt men de wand in kleinere vakken. Deze kleine vakken kunnen worden gedicht door twijgen waarover heen, zowel buiten als binnen, leem wordt gesmeerd. De dakbedekking bestaat uit riet. Dit riet wordt vanwege de brandveiligheid zowel buiten als binnen met leem bestreken. Ruimtelijk bestaat het aldus geconstrueerde huis uit één groot vertrek. Aan de achterzijde van dit vertrek brandt, midden in de ruimte, het vuur. Deze grote leefruimte heeft geen plafond of zoldervloer, zodat de rook door de kap naar buiten kan trekken. De keuren in Amsterdam bepaalden dat huizen waarin een vuur gestookt werd tenminste 12 voet breed moesten zijn, dus ongeveer 3,5 m. Aangezien de minimale eisen meestal aangehouden worden, moeten we ons de meeste huizen in deze breedte voorstellen. In het middeleeuwse Amsterdam komen we nog steeds deze perceelsbreedte tegen. De hierboven beschreven huizen stonden los van elkaar. Iedere huiseigenaar moest het druipwater van het dak op eigen erf opvangen. Deze "oyssedrop" of druipmaat was bepaald op 6 duim, zodat de huizen een tussenafstand hadden van tenminste 12 duim.
Het wonen in deze eerste stadshuizen was even primitief als in het bestaande agrarische huis. De meest primitieve woonbehoefte, naast beschutting, is het vuur. Het wonen concentreerde zich om het vuur, waarop werd gekookt en waar omheen zich 's winters het leven afspeelde.

Al heel gauw kwam de behoefte om het vuur af te schermen door een wand en als het ware te localiseren in een klein vertrek, achter in het huis. De warmte ging dan niet verloren als men door de voordeur naar binnen kwam. Het kleinere vertrek waarin het vuur brandde was veel beter te verwarmen en betekende een hele verbetering in het wonen. Met deze daad was de indeling van het huis een feit.

Reconstructie van de verbouwing in het begin van de 17e eeuw waarbij de vloer van de achterzaal werd verhoogd. De zaal werd lager en gerieflijker, daaronder kwam de keuken.

De gehele ontwikkeling van het stadshuis bepaalde zich nu om een steeds intensievere indeling. De tweede grote verandering was de verplaatsing van het vuur vanuit het midden van de achterkamer naar de wand. Hierdoor werd de kamer veel beter bewoonbaar. Constructief gaf dit wel moeilijkheden. Een keur schreef voor dat de wand ter plaatse van het vuur van steen moest zijn.
De verplaatsing van het vuur naar de wand had verstrekkende gevolgen. De rook kon nu namelijk opgevangen en weggeleid worden door een houten en later door een stenen rookkanaal. De zoldering kon nu dichtgemaakt worden, wat niet alleen het wooncomfort verhoogde maar ook een tweede verdieping mogelijk maakte. Het stadshuis kon zich nu in de hoogte ontwikkelen, wat naast de smalle perceelsbreedte de belangrijkste eigenschap zou worden.

De recente restauratie heeft de kelder verdiept en over het gehele pand uitgebreid, de 17e eeuwse verbouwing van de achterzaal ongedaan gemaakt doch de ruimte met een balkon onderverdeeld, de trap (niet aangegeven op de tekening) naar het voorhuis verplaatst, en de verdieping gehandhaafd waarmede het pand in de 18e eeuw werd verhoogd.

Na het ontstaan van de verwarmbare achterkamer bleef er een voorhal over. Deze hal had een gecombineerde functie van wonen en bedrijf uitoefenen. Bij het grote diepe woonhuis kon deze hal zeer lang zijn. Al heel spoedig deed zich de behoefte voor om van deze grote niet verwarmde ruimte nog een kleinere af te scheiden, meestal niet over de volle breedte om de achterkamer toegankelijk te houden. Deze kleine kamer kreeg de functie van slaapkamer. Werd echter dit tussenvertrekje, dat slechts vanuit de de voorhal zijn licht ontving, een schouw aangebracht dan kreeg deze ruimte vaak de functie van een aparte keuken, waardoor er een splitsing kwam tussen het koken en het wonen. Een constructieve verandering was het vervangen van de met leem besmeerde wanden door houten schotten, waardoor het volledig houten huis ontstond. Van deze houten wanden zijn o.a. aan het perceel Warmoesstraat 7 nog sporen gevonden. Deze vlakke houten wanden gaven het huis meer wooncomfort. De brandveiligheid echter werd er niet door verhoogd. Vooral na de grote stadsbranden zoals bijvoorbeeld in 1421 werd er op aangedrongen de nog bestaande houten zijwanden te vervangen door bakstenen muren.
Gelijk met deze eis ten opzichte van de wanden moest het rieten dak vervangen worden door een "hard" dak, d.w.z. een dak belegd met daktegels (de voorlopers van onze dakpannen). Bij nieuwbouw werden deze bepalingen als eis gesteld. Dat deze bepalingen niet altijd nageleefd werden blijkt wel uit de keuren na de brand van 1452, waarin nogmaals, en nu met zwaardere boeten, de bepalingen verscherpt werden.

Bij deze "verstening" van het huis speelde de traditie van de volledige houtbouw nog een belangrijke rol. De balkjukken bleven de hoofdconstructie vormen en de baksteen muren kregen slechts de functie van brandwering. Deze combinatie van houtbouw en bakstenen muren bleef tot in de eerste helft van de 17e eeuw gehandhaafd. Met het verdwijnen van de dragende balkjukken was de volledige verstening van het stadshuis een feit. Het gebruik van baksteen deed de mogelijkheid ontstaan om onder het huis een kelder, het z.g. onderhuis te maken. Dit onderhuis zou onder invloed van het stenen huis aan betekenis toenemen. De hoge begane grondverdieping maakte het verwarmen van de achterkamer niet gemakkelijk. Om dit te verbeteren werd ter plaatse van de achterkamer de hoogte ingedeeld door een balklaag waardoor een lagere en gerieflijker kamer ontstond en het onderhuis boven het niveau van de voorhal uitstak.
Deze indeling heeft veel invloed gehad op de latere huistypen. In de 17e eeuw was de op- en onderkamer achter de voorhal (of woonhuis) wel de meest gangbare woonhuisindeling.

Reconstructie van de begane grond in de oorspronkelijke toestand, met achterzaal en binnenkamer, beide met een stookplaats.

Bekijken we nu het pand Warmoesstraat 5.
Wat de constructie betreft hebben we te maken met de hierboven geschetste combinatie van houtbouw en baksteenmuren. De afbeeldingen geven de oorspronkelijke toestand weer. Het huis heeft reeds een kelder of onderhuis en een verdieping. Zeven balkjukken delen het diepe huis in acht balkvakken. Het eerste balkvak achter de voorgevel is, door de schuine stand van de voorgevel t.o.v. de bouwmuren, driehoekig van vorm. Dit balkvak wordt echter door een half balkjuk ingedeeld, daar anders de overspanning van de kinderbalkjes ter plaatse van de rechter bouwmuur te groot zou worden. De achterste drie balkvakken vormen de verwarmbare kamer. In het middelste balkvak bevindt zich de schouw. Het vierde balkvak van achter af, heeft een kleinere overspanning dan de overige; hierin is de spiltrap geplaatst. Van de grote voorhal is nog een kleine kamer afgescheiden, waarin eveneens een stookplaats is aangebracht. De verdieping heeft aan de achterzijde een verwarmbare kamer, welke als extra woon- en slaapkamer gebruikt zal zijn. Het pand was in zijn oorspronkelijke toestand al een sterk ontwikkeld comfortabel stadshuis. De juiste datering is moeilijk vast te stellen. Uit de detaillering van de sleutelstukken onder de balken is op te maken, dat we met een huis van omstreeks 1500 te doen hebben. In het begin van de 17e eeuw heeft een verbouwing plaats gehad. De vloer van de achterkamer wordt verhoogd, zodat een gerieflijker (lagere) woonkamer ontstaat en de kelder eronder hoger wordt en de functie van keuken krijgt. De kamer in de voorhal kan nu als extra woon- en werkkamer gebruikt worden. De afbeelding geeft deze verandering aan. Of hierbij de voorgevel zal zijn veranderd is niet bekend. Uitgaande van de belangrijkheid van het pand en de straat mogen we dit veilig aannemen. De vroegste archiefgegevens (verzameld door Dr. L. Jansen) gaan terug tot 1681. Jacobus Knuijsen koopt in dit jaar het pand. In de verkoopacte wordt gesproken van "de vergulde halve Maen". Bij het complex behoorde ook een aangrenzend huisje in het Wijngaardstraatje dat "de halve Maen" genoemd werd.
Jacobus Knuijsen overlijdt in 1723. Zijn zoon Rudolf erft het pand en verbouwt het in 1725. Het pand wordt nu met een verdieping verhoogd en voorzien van een nieuwe gevel, welke geheel naar de geest van de tijd als een statige lijstgevel is uitgevoerd. Het jaartal van deze verbouwing werd in de lijst vermeld.
Rudolf Knuijsen erfde van zijn vader ook diens koper- en korenmolen te Vaassen op de Veluwe. Hij liet in de nieuwe gevel een fraaie gevelsteen aanbrengen, waarop een voortreffelijke en scherpe weergave van de kopermolen is aangebracht.
De toestand waarin Rudolf Knuijsen het pand had doen verbouwen is als basis genomen voor de restauratie echter met inbegrip van het herstel van het laatmiddeleeuwse houtskelet.
De begane grondverdieping is in zijn oorspronkelijke vorm gebracht om de bestemming tot theater-restaurant mogelijk te maken.

H. Zantkuijl

(Uit: De Lamp van Diogenes 3, december 1967)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.