Uit de praktijk-ervaring van de opzichter C. Voet

Over stutten en stempelen

Amsterdamse huizen, dat weet iedereen, staan op palen. Het oude kinderliedje luidt: en als die stad eens ommeviel, wie zou dat dan betalen? De honderden 'ingepakte' gevels in de binnenstad laten zien dat het omvallen of instorten niet zomaar een verhaaltje is.

Opzichter C. Voet
Opzichter C. Voet

Met deze hulpmiddelen worden de huizen die konstruktieve gebreken vertonen, tijdelijk overeind gehouden totdat het definitieve herstel kan beginnen. Waar komen die gebreken vandaan, en hoe funktioneren de stutwerken?

Wij hebben deze vragen gesteld aan de heer C. Voet, bouwkundig opzichter van de Stichting Diogenes.
"Het is heel normaal", zegt hij, "dat huizen van een paar honderd jaar oud gebrekkig worden. Ze staan op slappe grond, heien is altijd duur werk geweest, en daarom zijn zij niet zwaarder gebouwd dan nodig was. Een modern gebouw met een beton skelet is stijf, en omdat je altijd op een ietsje zetting moet rekenen, maken we er dilatatievoegen in, eigenlijk zwakke plekken of kunstmatige scheuren, zodat het daar wat uiteen kan wijken zonder dat er ongeluk ken gebeuren.

Ouderwets gebouwde huizen zijn niet stijf. Zij zijn gestapeld uit bakstenen, kozijnen en balken, die bij elkaar gehouden worden door de mortel en de ankers. Het is ook niet zo dat de oude materialen altijd beter waren. Roestvrij staal, klinkerstenen en portlandcement zijn weervaster dan het smeedijzer, de zachte bakstenen, en de kalkmortel van vroeger. Alleen het hout was beter: lang gewaterd, op de molen gezaagd, en dan jaren door de wind gedroogd. Er gaat niets boven een oude grenen of eiken balk. Jammer alleen dat het spijkervrij maken van oude balken vaak meer kost dan een nieuwe balk.

De narigheid komt van boven en van onder. Het zwakste punt, dat zijn de goten. Zijn de goten lek, dan seipelt het hemelwater door in de bouwmuren. De balkkoppen gaan rotten. De ankers waarmee balken en kozijnen aan het metselwerk vastzitten gaan roesten. Zij zetten uit, en veroorzaken scheuren. Als bovendien de voegspecie loslaat, die de naden moet beschermen tegen het regenwater, dan verliest zo'n muur zijn samenhang. Dat is gevaarlijk. Voor het zover is, zeggen de inspekteurs van Bouwtoezicht: 'pak hem maar in.' We brengen staand hout tegen de kruimelige muur aan, balkhout van 10 x 20 cm., zogenaamde baddingen. Door het hart van de badding gaan één of meer trekstangen, ronde ijzers met schroefeinden. Meestal worden de stangen aan de tweede of de derde balk met zware schroefbouten bevestigd, tegen de plafondbalken of op de vloer. Is de achtergevel even slecht, dan komen daar ook baddingen tegen, en dan loopt de trekstang van voor naar achter. Op de uiteinden van de stangen die door de baddingen heen steken, komen ijzeren platen van 10 x 10 cm., 5 mm dik, en daarop moeren die zo stijf worden aangedraaid dat het loszittende metselwerk geen kant meer uit kan.
Soms worden de staande baddingen, de op-en-neren, nog onderling verbonden door horizontale liggers van dezelfde maten. De ruimte tussen staande en liggende balken wordt opgevuld met hout van diezelfde dikte. Dan zit het huis in een corset. Voor- en achtergevel worden bij elkaar gehouden, de muren kunnen niet verder uitbuiken.

De ergste gebreken komen echter van onderen; vanuit de fundering. Zelfs als de palen nog zo sterk zijn dat zij een door Bouwtoezicht geëiste proefbelasting doorstaan (daarbij wordt er een zwaardere druk op gezet dan zij ooit te dragen hebben) kan er heel wat mis zijn, daar in de grond. Meestal is het niet veel moois wat er tevoorschijn komt als we een proef gat hebben gegraven en leeggepompt. De muurplaat - dat is de dikke plank die over de paal koppen gelegd is, om de voet van het metselwerk te dragen kan gebroken zijn, of gekanteld, of ingedrukt. De plaat ligt namelijk op een hoogte die bij verlaging van de grondwaterstand tijdelijk droog kan staan, en dat betekent rotting. Elk gebrek van de fundering tekent zich af in de muren. Die gaan boven de zieke plek zakken. Is de zakking gelijkmatig, wat zelden voorkomt, dan houdt het metselwerk het wel. Gewoonlijk is dat niet zo, en dan gaat de muur scheuren.

Het eerste noodverband bestaat uit een of meer haakstutten. We nemen daarvoor goed solide rondhout, ongezaagde stammen dus, en geen baddingen. Over de kop van de stam gaat een gevelhaak, dat is een S-vormig gebogen ijzer, vierkant, 5 cm. dik. Het uitstekende eind wordt in de gevel gestoken, 20 cm. diep. Dat gebeurt niet altijd goed.
De haak moet onder een kop zitten, dat is de zichtbare korte kant van een steen, zodat hij een volle steen steunt, en door het metselverband aan twee kanten een flink stuk muur meedraagt.

Eigenlijk moet er op het gedeelte van de haak dat in de muur steekt nog een plaat gelast worden om het draagvlak te verbreden. Deze plaat heeft de breedte van de kop van de steen die er op ligt. De stut gaat schuin tegen de gevel en moet het gewicht van het metselwerk boven de haak naar de grond overbrengen. Dat houdt in dat hij op een stevige voet moet rusten. Een stut die weggedrukt kan worden heeft geen zin. Daarom wordt op het trottoir een hecht plankier getimmerd. Met wiggen van hardhout (eiken of tropisch hout) wordt de konstruktie aan de boven- en de onderkant vastgeslagen. Een paar steekspijkers zorgen ervoor dat de wiggen niet kunnen schuiven.

Een gevaar dat vaak bij bouwvalligheid optreedt, is dat het huis gaat schranken, d.w.z. dat de bouwmuren evenwijdig scheefzakken. Daartegen is een schuine verankering nodig, bestaande uit z.g. schoren die diagonaalsgewijs in de raamkozijnen worden gezet, tegenovergesteld aan de richting van de zijdelingse druk. Om het gevaar van schranken te voorkomen, wordt bij restauraties tegenwoordig een z.g. 'stalen portaal' geëist, dat in het beton wordt vastgegoten. Eigenlijk is dat geen portaal, maar een enorme rechthoek van H-balken. De bovenste horizontale balk neemt nu de plaats in van de vroegere geprofileerde houten puibalk. De profilering wordt er door middel van in profiel geschaafde delen en latten weer op aangebracht: een houten versiering op een dragend element van ijzer en beton. Het is wel waar dat de gevel dan een stijfheid krijgt die hij vroeger nooit heeft gehad.

Om zo'n portaal veilig te kunnen aanbrengen moet men het metselwerk boven in zijn geheel kunnen opvangen. Haakstukken zijn nu onvoldoende. Bovendien staan zij in de weg bij het werk. Daarom worden balansstutten toegepast. Onder het stuk metselwerk dat moet worden opgevangen, worden haaks door de muur één of meer balken aangebracht; liefst van ijzer. Onder de beide einden van elke balk komen loodrecht de stutten. Net als bij de haakstut moet dat gaaf en sterk rondhout zijn, dat op stevige ondergrond staat. Met hardhouten wiggen wordt de balans vast en op spanning gezet. Tussen de twee poten is nu een werkruimte van 1 tot 2 meter, genoeg om het stalen portaal te stellen en aan elkaar te lassen.

Weer een andere stutkonstruktie is de Amsterdammer. Dat begint, zoals bij de balans, met ijzeren balken die haaks door gaten in de muur worden aangebracht. In dit geval hoeven die balken nauwelijks naar buiten te steken, maar aan de binnenkant moeten zij een flink eind op de vloer liggen. Aan de uiteinden worden zij dan elk door een loodrecht staand rondhout tegen de plafondbalken van die verdieping vastgezet, alweer met wiggen. Terwijl bij de balansstut het gewicht van de muur, gelijkelijk verdeeld op de twee poten van de balans, naar beneden drukt, vormt de Amsterdammer een hefboom, die het gewicht in het gebouw naar boven drukt, tegen de plafondbalken aan. Het moet dan liefst wel door een onderslag over de hele balklaag worden gespreid, en je moet zeker zijn dat de balkkoppen niet rot zijn, want dat kan riskant worden.

Je kunt de Amsterdammer ook gebruiken, "zo besloot de heer Voet zijn uiteenzetting, "om een steigertje uit te steken, als je geen poten op de stoep wilt hebben.
Dan heb je geen ijzeren balken nodig, maar een paar gewone baddingen die over de vensterbank gelegd worden, een meter naar buiten, een meter of drie naar binnen. Dan ga je ze opstutten tegen de plafondbalken, en je legt een paar steigerdelen over de uitstekende einden voor de gevel. Met een veiligheidsleuning eromheen heb je dan een prima steigertje. Dat is echter geen stutten, maar steigeren. Stutten is niet moeilijk. Je hebt er geen konstruktietekeningen en weinig berekeningen voor nodig, maar veel ervaring en vakmanschap. En het moet héél precies gebeuren, met goed materiaal. Iedere gevel moet op zichzelf bekeken worden, en vraagt een aan de toestand van het huis aangepaste behandeling.

(Uit: De Lamp van Diogenes 42, februari 1977)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.