Keizersgracht 207

Waarom mag de 18de-eeuwse kuif niet worden gereconstrueerd?

De eigenaar-bewoner van Keizersgracht 207 wil zijn achttiende-eeuwse voorgevel verbeteren door een latere verbouwing terug te draaien. Niet eenvoudig, want het reconstrueren van een oudere toestand gaat in tegen het officiële monumentenbeleid. Hij nam restauratiearchitect Neil Kesper in de arm om een restauratieplan te maken. De Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) keurde het plan echter af en het stadsdeelbestuur besloot vervolgens geen vergunning te verlenen om de restauratie uit te voeren. De eigenaar heeft nu zijn laatste hoop gevestigd op de deelraad.
Het reconstructieplan van Neil Kesper. Links de bestaande toestand, rechts de beoogde nieuwe toestand.

Tijdens zijn dienstverband bij Bureau Monumentenzorg en in zijn verdere loopbaan heeft Kesper een aantal belangrijke reconstructies in Amsterdam ontworpen en begeleid, o.a. de vieringtoren van de Sint-Olofskapel op de Zeedijk, de restauratie van de regentenkamer van het Corvershof en de reconstructie van de bogen van de Blauwbrug over de Amstel. Daarnaast heeft hij diverse historische geveltoppen herplaatst voor het project ‘De Verdwenen Stad’.
In zijn tijd bij Bureau Monumentenzorg werkte hij o.a. samen met Theo Rouwhorst, destijds adjunct-directeur. In reactie op het besluit van de welstandscommissie liet Rouwhorst Neil Kesper weten dat hij de afkeuring van het reconstructieplan betreurt: “Het sobere, uit slechts enkele houten delen bestaande attiek is niet van een goede verhouding en staat niet op vlucht. Werk van een linkshandige timmerman hoeft niet altijd behouden te worden, als er voldoende informatie bestaat om het oorspronkelijke beeld te herstellen. (...) Bevriezing van een huidige toestand van het exterieur zonder interieurwaarde is te dogmatisch”.
De welstandscommissie heeft, op advies van BMA, in haar advies aangegeven waarom zij negatief heeft gereageerd. Men beschouwt het huidige gevelbeeld als waardevol en daarom het behouden waard. Het restauratieplan is bovendien geen echte reconstructie, maar een ‘vrije interpretatie van de historie’, die niet alleen ‘een visuele aantasting van het monument’ betekent, maar ook ‘een ontkenning van de bouwgeschiedenis’.
Tot op zekere hoogte lijkt dat redelijk; inderdaad is het de taak van de welstandscommissie om over deze ‘vrije interpretatie van de historie’ haar licht te laten schijnen. Staat die top ‘wel’? Sluit de vormentaal van het reconstructieontwerp voor de attiek aan bij de bestaande historische raamomlijstingen? En vormt die geen ‘visuele aantasting van het monument’? Maar dan moet dezelfde vraag ook gesteld worden over de bestaande attiek. Die is namelijk merkwaardig laag, en daardoor ‘ongelukkig’ van verhouding, zoals de welstandscommissie in één van haar verslagen schrijft. Die ongelukkige verhoudingen maken die top nu juist zo ‘zeldzaam’, zeggen de monumenteninstanties. De reconstructie van de rococo-attiek is juist bedoeld om de gevel weer een zekere harmonie en logische eenheid terug te geven.

Maar waar gaat het nu precies om?

Huidige toestand van Keizersgracht 207 (foto: Wim Ruigrok)
De huidige kroonlijst van Keizersgracht 207 met - niet op vlucht staande - attiek (foto: Wim Ruigrok)

Het restauratieplan behelst het terugbrengen van empirevensters op de beletage (waar nu grote ramen zonder enkele roedeverdeling zijn aangebracht), naar voorbeeld van de vensters op de verdiepingen, en het terugbrengen van de rococo-attiek met kuif op de te handhaven kroonlijst. Een attiek is een opzetstuk boven de kroonlijst, dat dient om het dak aan het gezicht te onttrekken. In tegenstelling tot de kroonlijst staat de bestaande attiek niet op vlucht – naast het eenvoudige timmerwerk de reden waarom aan de authenticiteit van deze attiek wordt getwijfeld. De rechte kroonlijst dateert uit dezelfde periode als de nog bestaande empirevensters op de verdiepingen. De vormentaal van de te reconstrueren gevelbeëindiging sluit echter aan bij die van de bewaard gebleven deur- en raamomlijstingen en is ondermeer gebaseerd op de tekening in het Grachtenboek van Caspar Philips. Aangezien Caspar Philips de top slechts in grote lijnen weergeeft, zijn de details gebaseerd op de nog bestaande raamomlijstingen die tezamen met de gevelbeëindiging destijds één geheel vormden.
Naar het oordeel van Kesper heeft de bouwperiode die onder andere de opvallend lage attiek heeft opgeleverd geen grote monumentale waarde. Tijdens de bespreking in de Commissie voor Welstand en Monumenten werd niet alleen toegegeven dat de attiek een ‘ongelukje’ is, een ongelukkig gemaakte gevelbeëindiging van slechte kwaliteit, maar zelfs werd erkend dat de laatste bouwperiode geen aantrekkelijke of bevredigende situatie heeft opgeleverd. Het is niets anders dan goedkoop timmerwerk, omdat men destijds kennelijk niet over de middelen beschikte om het beter aan te pakken.
Bij een volledige reconstructie zou ook de kroonlijst vervangen moeten worden door de trigliefenlijst van de achttiende-eeuwse gevel. Volgens Rouwhorst zou het plan worden verbeterd door aan de bestaande kroonlijst trigliefen en eventueel tandklossen toe te voegen. Om ook de latere bouwperiode in zijn waarde te laten, heeft de architect er echter voor gekozen om de bestaande negentiende-eeuwse kroonlijst te handhaven. Tijdens de behandeling in de welstandscommissie bleek een inhoudelijk gesprek met de welstandscommissie over het restauratieplan echter niet mogelijk. Het behoud van de attiek was een ‘principiële kwestie’ en daarmee was de kous af.

Restauratieprincipes

De reden dat men het restauratieplan heeft afgekeurd, is het geldende restauratieprincipe dat behouden vóór vernieuwen gaat. Over de vraag of reconstructie toelaatbaar is, wordt al getwist sinds de monumentenzorg bestaat. De introductie van de Grondbeginselen in 1917 betekende bijvoorbeeld geenszins een einde aan de praktijk van restauratie en reconstructie. Het is de oude tegenstelling tussen Jan Kalf, directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, en Victor de Stuers en P.J.H. Cuypers, die afwisselend doorslaat naar de ene en dan weer naar de andere kant; tussen het bewaren van authenticiteit enerzijds en het herstel van door bouwkundig verval en onoordeelkundige ingrepen aangetaste monumenten anderzijds.
Monumentenzorg gaat over behoud, niet over nieuwbouw. In feite behelst elke restauratie echter ook een bepaalde mate van reconstructie. Ideeën over wat wel en niet toelaatbaar is, veranderen in de tijd. Bijna de gehele twintigste eeuw zijn monumenten in Amsterdam geheel of gedeeltelijk herbouwd. Het is niet overdreven om te stellen dat wij de historische binnenstad zonder deze reconstructies nauwelijks meer zouden herkennen, laat staan dat deze de status van ‘beschermd stadsgezicht’ zou hebben verworven. In zijn afscheidscollege in 1999 brak prof. dr. Temminck Groll, hoogleraar in de restauratie en conservering van gebouwen, een lans voor een nuancering van het ‘non-reconstructie-dogma’. Volgens Temminck Groll zijn architectuurhistorici vaak tegen reconstructie, terwijl architecten en monumentenzorgers doorgaans minder principiële bezwaren hebben, eenvoudig omdat de laatsten meer vertrouwd zijn met het ‘materialiseren van abstracties’ dan met het ‘authentieke materiaal’ waarop de eersten de nadruk leggen.

Tekening van Keizersgracht 207 in het Grachtenboek van Caspar Philips (1768-1770).

Er staan dus twee opvattingen tegenover elkaar. De laatste jaren doet steeds meer het inzicht opgeld dat het niet verstandig is om één van deze standpunten tot officiële beleidsrichting te verheffen, maar dat elk restauratieplan op zichzelf moet worden beoordeeld. Monumentenzorg zou ‘documentenzorg’ worden wanneer niet de concrete vorm van het gebouw, maar alleen de bouwgeschiedenis als uitgangspunt wordt genomen. Het is beter te balanceren tussen deze twee uitersten, enerzijds het non-reconstructiedogma, waarbij nieuwe toevoegingen altijd een duidelijk eigentijds stempel moeten dragen en alle latere verbouwingen – ook al zijn die ongelukkig – per definitie behouden dienen te blijven, en anderzijds de tot enige decennia geleden gebruikelijke praktijk dat waardevolle, latere toevoegingen worden opgeofferd aan een ‘gaaf’ architectonisch totaalbeeld, dat één bepaalde periode uit de architectuurgeschiedenis weerspiegelt. Kwalitatieve oordelen over wat er aan een monument is vertimmerd sinds de oorspronkelijke oplevering zullen altijd worden gegeven, restauratiedogma’s ten spijt. In de praktijk van alledag hebben architectuurhistorici en monumentenzorgers elkaar daarbij nodig. Bovendien is het voor het restauratievak belangrijk dat het ambachtelijk werk op peil blijft en dat kan alleen als men af en toe iets ‘mag’ reconstrueren. Sterker: veel monumenten zullen ons op termijn ontvallen als er niets aan mag worden veranderd. Uiteindelijk is monumentenzorg ook een kwestie van draagvlak: vrijwel alle monumenten zijn immers particulier eigendom.

Ondertussen zit de eigenaar van Keizersgracht 207 met de gebakken peren. Hij heeft kosten noch moeite gespaard om het jarenlang verwaarloosde grachtenhuis weer bewoonbaar te maken. De woonfunctie is hersteld. Nu is hem echter alle lust vergaan om zelfs het meest elementaire onderhoud aan de gevel, zoals schilderwerk, uit te voeren. Dat is niet goed te praten, maar wel te begrijpen.

Walther Schoonenberg

De auteur was op persoonlijke titel bij deze zaak betrokken om de eigenaar te adviseren.

(Uit: Binnenstad 256, jan./feb. 2013)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.