Op de bres voor Amsterdam XVIII

Het Cuypers Genootschap

Het Cuypers Genootschap is een landelijke vereniging die zich inzet voor het behoud van het negentiende- en vroeg twintigste-eeuws cultuurgoed. Een aantal van de Amsterdamse leden - (kunst)historici, architecten en andere geïnteresseerden - heeft een werkgroep gevormd, die zich alleen met de hoofdstedelijke regio bezighoudt. Amsterdam bezit namelijk een schat aan gebouwen uit de periode van de zogenaamde jongere bouwkunst, die sterk in zijn voortbestaan wordt bedreigd. De werkgroep vraagt daarom regelmatig bescherming van (nog) niet geplaatste panden aan en verzet zich tegen sloop van karakteristieke bebouwing of tegen bestemmingsplannen die te veel 'ruimte' daarvoor laten.
Kapel gesticht 'De Voorzienigheid', gelegen achter Lauriergracht 39, A.C. Bleijs, 1882. Historische opname, Gemeente-archief, Amsterdam.

De naam van onze vereniging blijkt aan te spreken en goed in het geheugen te liggen, maar ook verwarring te wekken. Het werkterrein van het genootschap richt zich immers op de fysieke neerslag van een bepaalde periode (grofweg 1850-1940) en zeker niet alleen op het oeuvre van de beroemde bouwmeester P.J.H. Cuypers. Wel was de aanleiding tot de oprichting in 1984 een aanslag op een creatie van deze architect: dat waren de plannen om de Maastrichtse Sint Servaesbasiliek, zonder een behoorlijk onderbouwde visie, maar eens wat 'terugrestaurerend' aan te pakken. Cuypers had met zijn neogotische restauratie in de vorige eeuw van dit gebouw een 'Gesammtkunstwerk' gemaakt van een grote consistentie. Als de hedendaagse liturgie daar niet meer mee kan leven, dan wilde een aantal kunsthistorici - dat aan de wieg van ons genootschap stond, dat op zijn minst behoorlijk zou worden beargumenteerd waarom. Een aantal vage noties dat zo'n 'donker' gebouw natuurlijk te ouderwets is voor 'moderne' devotie mag toch niet tot de ingrijpende verminking van thans erkende cultuurhistorische waarden leiden. Het gaat ten slotte om een topmonument van geschiedenis en kunst en om tientallen miljoenen guldens gemeenschapsgeld.

Waar ligt het accent op?

Deze lange inleiding, waarin niet inhoudelijk of functioneel op de interessante restauratieproblematiek kan worden ingegaan, zal Amsterdammers, die geen kerkgebouw hebben dat zo'n symbolische betekenis heeft voor de gehele gemeenschap, wellicht niet zo aanspreken. Zij geeft wel aan, waar het Cuypers Genootschap het accent op legt bij zijn activiteiten. Een gebouw is niet alleen een object van (meer of minder mooie of unieke) architectuur, maar heeft ook andere betekenissen: cultureel; sociaal-historisch; soms hoofdzakelijk (technisch)bouwhistorisch. In de periode van de 'jongere bouwkunst' is er sprake van grote maatschappelijke veranderingen, die hele nieuwe bouwopgaven met zich meebrengen. In de tweede helft van de negentiende eeuw, met het doorzetten van de industrialisatie in Nederland, begonnen de handel, het reizen en het verkeer zich weer sterk te ontwikkelen, het onderwijs en de gezondheidzorg zich te vernieuwen en begon men woningbouw als een andere opgave te zien. Er vonden, kortom, op cultureel, sociaal en economisch gebied vernieuwende impulsen plaats, die een groot effect hadden op de gebouwde omgeving.

In Amsterdam heeft deze periode, vooral na 1870, duidelijk zijn stempel gedrukt op de ontwikkeling en het aanzien van de stad. Niet alleen buiten de geslechte wallen, waar nieuwe wijken ontstonden, maar zeker ook in de binnenstad.
Deze 'tweede gouden eeuw' heeft zich vrijwel zonder wezenlijke aantasting binnen het aanwezige stratenpatroon in de binnenstad gemanifesteerd of voegde daar op organische wijze delen aan toe. De stedebouwkundige structuur van Amsterdam was blijkbaar sterk genoeg. Een voorbeeld van de eerste ontwikkeling: Damrak en Rokin veranderden wezenlijk van karakter door de cityvorming, die samenhing met de stichting van het Centraal Station en de ontwikkeling van de haven. Dat gebeurde binnen de stedebouwkundige structuur: doorbraken bleven tot een minimum beperkt, dempingen van grachten brachten geen verandering van de rooilijnen met zich mee. Als een doorbraak bovendien een architectonisch hoogtepunt als de Galerij in de Raadhuisstraat oplevert, is vooral van winst sprake.

Ook stedebouwkundig is die, door de manier waarop door de gebogen rooilijn het oog naar de Westerkerk wordt geleid, van grote kwaliteit. De schaalvergroting van de gebouwen die met de negentiende-eeuwse ontwikkelingen optrad, heeft een boeiend stadsgezicht opgeleverd, voortbordurend op het bestaande stramien: de gebouwen die veelal breder en hoger waren dan hun voorgangers werden door hun zorgvuldige detaillering toch weer ingepast. Die vaak uitbundige detaillering stond ook in dienst van de uitstraling van hun functie: als hotel, (haven-, verzekerings-, bank-) kantoor, school, winkel of warenhuis. Die betekenisdragende kant is kenmerkend voor deze periode. Het is de moeite waard om eens het beeldhouwwerk op de façade van het Centraal Station, met zijn vele verwijzingen naar andere werelddelen en windstreken en het geloof in technische vooruitgang, te bestuderen.
Een ander typisch fenomeen van de bebouwing uit deze periode is de fantasievolle behandeling van de hoekpartijen met erkers, torens en koepels die perspectivisch een heel ander beeld opleveren dan de oude bebouwing. Zo'n gelede hoekoplossing draagt ook in sterke mate bij tot de inpassing van een relatief hoog gebouw.

Een sprekend voorbeeld: het Victoriahotel (hoek Damrak/ Prins Hendrikkade), waarvan de rijke hoekpartij met een mooie koepel wordt bekroond. Het winkelgebouw New York van Metz & Co (hoek Leidsestraat/ Keizersgracht) is daarvan een simpeler voorbeeld, evenals het zogenaamde Witte Huis, een kantoorgebouw in art nouveau-stijl op de hoek Raadhuisstraat/Singel.
De tweede hierboven genoemde ontwikkeling welke in de vorige eeuw inzette, die door middel van toevoegingen, vinden we bij de binnenstad in het havengebied zelf, waar kaden en eilanden in het IJ werden aangelegd, waarop vooral bebouwing voor opslag verscheen. Het ingrijpendste voor het stadsgezicht was het eiland waarop het Centraal Station werd gebouwd, waardoor weliswaar het Open Havenfront van het IJ werd afgesloten, maar de stad wel een magistrale entree kreeg.

Jongere bouwkunst

In de in 1984 verschenen studie van Marieke Kuipers Jongere Bouwkunst Amsterdam binnen de Singelgracht (1850-1940) wordt een en ander uitvoerig beschreven. In deze studie worden zowel de verschillende toegepaste bouwstijlen aangegeven als een opsomming van nieuwe gebouwtypen in deze periode. Als wetenschappelijk medewerkster van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg leverde zij met deze modelinventarisatie van de jongere bouwkunst in hét beschermde gezicht van Nederland een belangrijke bijdrage aan de opzet van het monumenteninventarisatieproject (MlP), gericht op de jongere bouwkunst. Deze wordt, zoals bekend, momenteel afgerond en zal voor Amsterdam op den duur waarschijnlijk leiden tot ongeveer duizend door het rijk beschermde monumenten(complexen) in de hoofdstad.

Daarmee zal hoogstens een staalkaart van wat deze periode voortbracht beschermd zijn en beslist niet genoeg om het 'beeld' van deze belangrijke periode vast te houden. Een belangrijk aspect van veel van deze bebouwing is namelijk de stedebouwkundige samenhang, vaak samenhangend met een functionele. Net zoals de zeventiende-eeuwse grachtenbebouwing haar waarde mede ontleent aan het samenstel van individuele, onderling verwante elementen is dit het geval met deze grootscheepse bouwstroom. Misschien geldt daarvoor nog wel sterker dat de betekenis verloren gaat als onderdelen van een complex verdwijnen. Als bijvoorbeeld de schoorsteen en het ketelhuis van het voor het overige opgeknapte Baascomplex op Uilenburg worden afgebroken, wordt het laatste 'industrielandschap' dat nog resteert van de bloeiende diamantindustrie in dit stadsdeel zo geamputeerd dat we ons er geen voorstelling meer van kunnen maken. Omdat de huidige eigenaar dat van plan is, vroegen we het gemeentelijk bureau Monumentenzorg geen enkele medewerking te willen verlenen aan een sloopvergunning. Dit is toch dé plaats voor een museum over de diamantindustrie!

Enige voorbeelden van dergelijke nog redelijk gave complexen in de binnenstad: de reeks militaire gebouwen langs de Sarphatistraat; de voormalige ziekenhuisbebouwing op het Binnengasthuisterrein, die zowel de gebruikelijke paviljoensopzet van losse gebouwen laat zien, als een aaneensluitend ensemble van knap gecomponeerde straat- en grachtwanden. Om belangrijk werk van de bouwmeester, naar wie ons genootschap genoemd is te noemen: het Rijksmuseum en het eveneens door hem ontworpen Museumplein, met de daarmee samenhangende omringende villabebouwing. Het museum vormt bovendien zowel de visuele afsluiting van de Spiegelgracht als een poort tussen de oude en de nieuwe stad.

Met de in de toekomst door het rijk te beschermen monumenten uit de periode 1850-1940 zijn we er dus nog lang niet, want onder die duizend vallen bij voorbeeld ook complexen in Berlage's plan-Zuid. De gemeente zal zelf haar verantwoordelijkheid voor een aanvullend monumentenbeleid ten aanzien van deze periode moeten nemen.

Er is al heel veel karakteristieks van verdwenen. Om een sprekend voorbeeld te noemen: de Jordaan, die inmiddels door de stadsvernieuwingsmachine ingrijpend van karakter is veranderd. Hoewel daarbij ook wel wat beschermde monumenten van vóór 1850 zijn verdwenen, is die categorie veelal behouden en inmiddels opgeknapt. Omdat voor nieuwbouwcampagnes een bepaald minimum aantal woningen nodig wordt geacht, werden niet alleen de gaten gevuld, maar verdwenen ook geruisloos dat leuke hoekpand met die pui van rond de eeuwwisseling of die twee aardige woonhuizen met lijstgevel, want die waren toch niet beschermenswaard. "Langzamerhand bestaan dergelijke buurten uit bebouwing van vóór 1850 en van na 1970!", verzuchtte de oud-stadsbouwmeester van Haarlem en nu hoogleraar architectonisch ontwerpen, Wiek Röling, eens op een symposium.

Momenteel wordt inderdaad in snel tempo veel bebouwing van de laatste ruim 100 jaar vervangen en daarmee grote gaten geslagen in onze geschiedenis. Het Cuypers Genootschap probeert nu al zo'n tien jaar door onderzoek en publikaties de belangstelling voor deze periode te vergroten. Meer mensen ervan te overtuigen, dat de zeventiende en achttiende eeuw, cultuurhistorisch gezien, niet belangrijker zijn dan de korter achter ons liggende periode. Velen die gotische kerken waarderen, kunnen nog altijd nauwelijks waardering opbrengen voor neogotiek. Dat dit een kwestie van tijd is, weten we inmiddels: herwaardering, juist van de nabije geschiedenis, vindt voortdurend plaats. De redding van de Vondelkerk in de Vondelstraat, zowel architectonisch als stedebouwkundig een hoogtepunt, wordt thans in brede kring een goede zaak gevonden. Toen we tien jaar geleden met een groepje daarvoor een stichting in het leven riepen, vonden velen echter nog dat een dergelijke inspanning toch beter aan een 'echt' monument kon worden besteed.

Sprekende voorbeelden in Amsterdam

Ik wil besluiten met een paar voorbeelden van onze acties in de binnenstad, het gebied waarop dit tijdschrift zich richt. Met het gemeentelijk bureau Monumentenzorg zitten we steeds meer op één lijn, zelfs als we in een eerder stadium tegengestelde opinies hadden ten aanzien van de noodzaak tot behoud. Voorbeelden daarvan zijn de bescherming die we bij het rijk bepleitten van een inpandige kapel van A.C. Bleys aan de Lauriergracht en die van een deel van de Buitensingelgrachtgordel, het blok Nicolaas Witsenkade 39-45a van de oorspronkelijk Antwerpse architect Jean Servais. Toen sprake was van afbraak, stelde het Cuypers Genootschap waardestellingen op, die de gemeentelijke monumentenzorgers overtuigden en ons van hun steun verzekerden. Genoemde kapel uit 1882 is een volstrekt unicum, onder meer vanwege de toepassing van gietijzeren kolommen, die zo slank zijn dat de kleine ruimte 'doorzichtig' blijft, maar ook vanwege andere stijlkenmerken en de subtiele versiering, die wellicht nog onder de huidige verflaag gespaard gebleven is. De hier afgebeelde historische opname overtuigt van die waarde, welke inmiddels met een officiële plaatsing op de rijkslijst is gehonoreerd. In eerste instantie kreeg de kapel niet voldoende 'punten' op een objectieve scorelijst, notabene omdat zij geen stedebouwkundige waarde had! Dat heeft een inpandig gebouw natuurlijk nooit. Overigens levert het voorgebouw uit dezelfde bouwtijd wèl een interessante bijdrage aan de afleesbare geschiedenis van de Lauriergracht, evenals de andere kloosterbebouwing, waarvan de kapel onderdeel is. Juist ook dat aspect brachten we naar voren bij onze aanvrage tot bescherming. Het complex Nicolaas Witsenkade kreeg al de nodige aandacht in dit tijdschrift. Belangrijke argumenten voor behoud zijn zowel de typologische uitzonderlijkheid als het feit dat het een onmisbare schakel vormt in de bebouwing van de Buitensingelgrachtgordel. Daarvan is al bijna te veel verdwenen en het omslagpunt, waarvan je moet concluderen dat het karakter te ingrijpend is veranderd, dicht genaderd. Hoewel de gemeente in eerste instantie alleen stedebouwkundig belang zag, heeft de studie die, samen met de bewoners van dit blok, werd verricht de waardering van de gemeenteraad sterk beïnvloed en daarmee de kansen op behoud. Die typologische uitzonderlijkheid betreft het samengaan van wonen aan de kade, met koetshuizen op de hoeken van het blok en een stallencomplex daarachter. Die hoge koetshuizen brachten een dakopbouw met zich mee, die tot de unieke, paleisachtige, structuur van het gehele complex leidde.

Een recent voorbeeld van een vruchtbare samenwerking met het gemeentelijk bureau was onze aanvraag voor bescherming van het gebouw Mercurius, Prins Hendrikkade 20-21, toen daarvoor in de plaats nieuwbouwplannen circuleerden. Het is een typisch voorbeeld van zo'n nieuw genre gebouw, als onderdeel van de cityvorming rond het Stationsplein. Oorspronkelijk een hotel, annex winkelgalerij uit 1883. Men mikte ongetwijfeld op de vele kapitaalkrachtige bezoekers die in dat jaar de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling zouden bezoeken. Het werd opgetrokken in een classicistische neo-renaissance, met een zeer rijke middenpartij, bekroond door een fronton met een indrukwekkende beeldengroep. In het midden staat Mercurius, geflankeerd door personificaties van het IJ en de Amstel. Onze beschrijving bevat veel informatie over de prachtige Galerij, die overigens maar een kort leven beschoren was, maar deels nog intact is, de verbouwing tot kantoorpand en de nog altijd aanwezige interieurwaarden. De bescherming van gemeentewege is inmiddels een feit en een nieuwe eigenaar wil die respecteren.
Momenteel probeert het genootschap nog te redden wat er te redden valt van de eens zo karakteristieke en rijke bebouwing aan de IJ-oevers. De impasse in de besluitvorming omtrent de planvorming hier levert een goed moment om in ieder geval daarvoor aandacht te vragen. Wellicht wordt de onaanvaardbare hoogbouw die men in gedachten heeft en Amsterdam geheel van het IJ zal vervreemden, ons dan ook nog bespaard.

Jenny Bierenbroodspot
Voorzitter van het Cuypers Genootschap
regio Amsterdam

(Uit: Binnenstad 138, februari 1993)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.