Herengracht 115
Iets over de vroege Berlage
Waarom Berlage generaties-lang als de oerknal van de moderne architectuur is gezien,
is voor mij altijd een raadsel geweest. Geleerde kunsthistorici hebben gewezen
op zijn verwerking van buitenlandse invloeden, zoals het Amerikaanse neoromaans,
de nieuwere Duitse architectuur en de middeleeuwse architectuur van de
Italiaanse stadsstaten. Dat is allemaal waar, al die invloeden zijn na 1893 in
zijn werk terug te vinden. Maar uiteindelijk bestond zijn vernieuwing misschien
wel het meest uit een verder ontwikkelen van hetgeen P.J.H. Cuypers en I. Gosschalk
al in de jaren zestig tot stand gebracht hadden: bakstenen muurmassa's
met halfronde bogen en natuurstenen aanzet- en sluitstenen in het vlak van de
muur, in de traditie van de Hollandse schilderachtige bouwkunst.
Alleen maakte
Berlage de aanzet- en sluitstenen expressiever en liet hij in overdreven zin zien wat
de dragende krachten in het muurwerk waren, waardoor de muurmassa meer voelbaar
werd. En hij stripte alle lisenen en pilasters. Maar geen enkel raamtype, geen
enkele baksteencombinatie of het was al niet eens eerder door Cuypers, Gosschalk,
A.C. Bleys of rijksbouwmeester J. van Lokhorst gebruikt. Ook de vaak voor innovatief
aangeziene, in het zicht gelaten ijzerconstructie in de Beurs was al eerder
vertoond, onder meer in de overdekte binnenplaats annex wachtkamer van Gosschalks
Nederlands-Israelitisch Ziekenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht (1884).
|
Foto: Wim Ruigrok
|
Berlages brochures zijn daarbij vaak
wonderlijke kost, vooral als hij het heeft
over de negentiende eeuw. Moderne
kunsthistorici zien die eeuw tegenwoordig als
een 'Gründerzeit' (zoals de Duitsers de tweede
eeuwhelft terecht noemen), waarin de grondslagen
van onze eigen tijd gelegd werden, veel
meer dan in de zeventiende of de twintigste
eeuw. De scheldpartijen van Berlage op de
negentiende eeuw zijn voornamelijk stropopredeneringen,
verwrongen karikaturen
van een voorbije eeuw, bedoeld om zijn eigen
recente ontwerpen als een revolutionaire
breuk voor te stellen en vooral te verhullen
hoezeer het neoromaans, de neogotiek en de
Hollandse neorenaissance een belofte voor de
toekomst inhielden, die deels al was ingelost.
Ook zijn dogmatisme en geringe plooibaarheid
vallen de moderne lezer op. (Gerrit Vermeer
en Gert Eijkelboom hebben daar onlangs,
in hun artikel over de bebouwing van
de oostelijke Damzijde, Binnenstad 280, op
gewezen.) Zijn oordeel over het Florentijnse
Palazzo Strozzi als 'goed' (want zonder pilasters)
en het Palazzo Rucellai als 'fout' (want
mèt pilasters) is ietwat lachwekkend. Architecten
en kunsthistorici hebben niettemin zijn
geschriften altijd zeer serieus genomen en
daarbij gedaan wat Berlage zelf graag wilde:
zijn vroege werk afdoen als het beroepshalve
meedeinen op de perspectieoze neo-golven
van de late negentiende eeuw. Daarbij misten
zij vaak een opmerkelijk gegeven, namelijk dat
de latere 'rationalist' en soberheidsposeur, die
zich bij voorkeur liet fotograferen tegen een
achtergrond van schoon opgemetselde binnenmuren,
in zijn jonge jaren niet echt 'sober'
en nauwelijks 'rationeel' was, begrippen die in
het werk van anderen toen al wèl geruime tijd
een belangrijke rol speelden. Berlages effectenkantoor
Kerkhoven & Co., Herengracht
115, laat vrij aardig zien wat ik bedoel.
|
|
Middendeel van het voormalige Bad-, schaft- en waslokaal van de Oostergasfabriek
(Nirwana 5, Oostpoort), 1904, L.H.E. van Hylckama Vlieg. (Foto: Wim Ruigrok)
|
Detail zuidgevel van het kantoor met ingenieurswoning van de vm. Oostergasfabriek
(Linnaeusstraat), nu een biercafé. 1884, I. Gosschalk. (Foto: WvL)
|
De gevel van dit kantoor laat de stijl van de
Hollandse renaissance zien, met een vleugje
'Haarlemse' ornamentiek à la Lieven de Key;
hanenkammen boven de vensters en ornamenten
in de boogtrommels van de ontlastingsbogen.
Dat laatste werd door oudere collega's als
Isaac Gosschalk en Pierre Cuypers afgewezen
als niet rationeel en doordacht genoeg. Je
hangt immers geen zwaar ornament in een
eensteens stuk muur boven het houten kozijn
dat je nu juist wilt ontlasten door er een boog
overheen te slaan. Maar Berlage was zover nog
niet. Hij was bovenal een fantastisch tekenaar
en zijn gebouwen en projecten uit deze periode
verraden vooral ambitie, pure decoratieen
tekenlust. Zijn onuitgevoerde ontwerpen
voor de Utrechtse sociëteit Sic Semper en het
Zutphense raadhuis pakken nog veel uitbundiger
uit, in de stijl van de Haarlemse Vleeshal.
Rationaliteit en soberheid, het effect sorteren
louter door verdeling van bouwmassa's en niet
door decoratie, waren in deze fase in zijn werk
ver te zoeken. Hij zocht primair naar monumentaliteit,
een monumentale vorm van Hollandse
renaissance en in zijn Beursontwerp
van 1884 lukte hem dat uitstekend, want –
daarover bestaat geen misverstand – Berlage
was van meet af aan een groot talent.
Hij was een leerling van het Eidgenössisches
Polytechnikum in Zürich (1875-1878). Het
onderwijs stond daar nog sterk onder invloed
van de enkele jaren eerder naar Wenen vertrokken
Gottfried Semper en zijn renaissancistische
'stijlkleed'. Lang niet alle leerlingen
volgden Semper daarin na. Al begin jaren
zestig bestonden er verschillende groepjes
studenten in Zürich. Sommige zochten duidelijk
iets anders dan wat de autoritaire renaissancist
Semper leerde. Gosschalk bijvoorbeeld,
die als eerste in een lange rij
Nederlandse architecten van 1860 tot 1862
aan de 'EHT' in Zürich studeerde, volgde van
meet af aan een eigenzinnige koers. Hij sloot
zich tijdens zijn studie aan bij de 'schilderachtige'
richting, die Sempers renaissance combineerde
met de gotiek van Viollet-le-Duc en
Conrad Hase (de neogoot uit Hannover die
de Noordduitse baksteengotiek deed herleven).
De studie van de verschillende stijlen
opende hem de ogen voor de constructieve
grondslagen van de bouwkunst. Berlage daarentegen
was veel meer een pure renaissancist,
zoals ook Sempers modelleerlingen Friedrich
(Fritz) Bluntschli en Oskar Sommer, die beiden
in Duitsland grote carrières maakten.
'Mein Motto fürs Leben bleibt Renaissance',
zei Bluntschli, want dat was van alle historische
stijlen de meest geëigende voor het moderne
industriële tijdperk. Vond hij. En dat vond
ook Berlage. Hij ging mee met alle renaissancestroningen
die destijds in Nederland
opgeld deden. Anders dan Gosschalk, die net
als Semper zelf (rebel en barricadenbouwer)
geen van zijn opleidingen voltooide, had hij
zijn studie keurig afgemaakt. In Zürich was
Berlage een brave leerling, een begenadigd
tekenaar, maar nog lang geen onafhankelijke
denker en zeker geen rationalist.
Pas begin jaren negentig, nadat hij jarenlang
had rondgedoold in een rijk gedecoreerde,
vrij irrationale variant van de Hollandse renaissance,
kwam hij aan op het punt waar
Gosschalk, dankzij Viollet-le-Duc, al eind jaren
zestig was aangeland. Begin jaren negentig
kwam Viollet-le-Duc immers in de gelederen
van Achitectura et Amicitia opnieuw in de
mode. Sommige aannemer-architecten hadden
de boodschap van Gosschalk in de jaren
tachtig al beter begrepen dan Berlage en
bouwden huizen in een eenvoudige, spaarzaam
gedecoreerde Hollandse renaissance,
met een eindeloze afwisseling van halfronde
en korfbogen, gevuld met simpele metselmozaiekjes.
Dat leidmotief van de Hollandse
(neo)renaissance, de 'rationele' ongedecoreerde
halfronde boog boven een venster, zou
in de twintigste eeuw terugkeren in het werk
van J. Gratama, de Amsterdamse School en de
Delftse School. Het verscheen voor het eerst
in 1865-1867 bij een kantoorpand van Gosschalk
(Singel 512) en bij diens Heinekenbrouwerij
aan de Stadhouderskade en zou
zo'n 90 jaar lang een thema blijven in de Nederlandse
architectuur.
Dat Berlage daarin slechts een tussenstap
was, laat het werk van ir. L.H.E. van Hylckama
Vlieg op het terrein van de vroegere Oostergasfabriek
zien, tegenwoordig winkelcentrum
Oostpoort. Van Hylckama Vlieg was opzichtertekenaar
bij de gemeente. Zijn fraaie bad-,
schaft- en waslokaal uit 1901, dat doorgaans
als 'Berlagiaans' wordt omschreven, is in werkelijkheid
een perfecte symbiose tussen het
het oudere werk van Gosschalk (die de gasfabrieken
in 1883-1884 ontwierp), en het recente
werk van Berlage. In één vloeiende beweging
moderniseert hij het werk van
Gosschalk, maar laat tegelijk ook zien dat bijna
alle ingrediënten van Berlages werk daarin al
aanwezig waren.
Veel nieuwe vormen vond Berlage niet uit. Dat
hadden vroege eclecticisten als J.H. Leliman
en A.N. Godefroy wél gedaan. Maar daarover,
aan de hand van een huis van J.H. Leliman,
een volgende keer, want dat soort vernieuwing,
die ook in de negentiende eeuw zat opgesloten
en die veel moderne alternatieven
voor historische vormen bevatte, werd door
Berlage nauwelijks opgepakt.
Wilfred van Leeuwen
(Uit: Binnenstad 287/288, mei/aug. 2018)