De Ladder Jacobs

Vingboons, Outshoorn en weer terug

Het huidige aanzien van het monumentale dubbele huis Oudezijds Voorburgwal 316 van Philips Vingboons is te danken aan een midden-twintigste-eeuwse 'terugrestauratie', zoals zoveel huizen in de binnenstad, waarbij, altijd met de beste bedoelingen, de geschiedenis geweld werd aangedaan. En in dit geval ook de architectuurgeschiedenis. Een interessante samenspraak tussen twee belangrijke architecten uit twee verschillende periodes werd hierdoor nodeloos geamputeerd.
Oudezijds Voorburgwal 316, met 'Vingboonskap' uit 1956 (foto: Wim Ruigrok)

Het huis staat op de hoek van de Kuiperssteeg, ongeveer waar in de late Middeleeuwen de scheiding liep tussen het St.-Barbaraen het St.-Claraklooster. Hier, aan de zuidzijde van de Kuiperssteeg, verrees in 1622 de suikerbakkerij De Ladder Jacobs, waarvan het pakhuis, Kuiperssteeg 10-12/Gebed zonder End 1, er nog steeds staat. In suikerbakkerijen werd de door slavenarbeid verkregen ruwe suiker uit West-Indië tot kegelvormige suikerbroden verwerkt. In 1655 liet de suikerbakker Pieter de Mayer een huis op dubbel erf bouwen met de gevel aan de Oudezijds. De eigenlijke woning bevond zich alleen op de bel-etage van het rechterhuis, de rest - begane grond, tweede verdieping en kapverdieping - was bedrijfs- en opslagruimte, onder meer voor de suikerkegels, wat goed te zien is aan het hijsluik in de zijgevel. Het ontwerp was van Philips Vingboons (1607-1678), in een stijl die we ergens in de vorige eeuw 'Hollands classicisme' zijn gaan noemen, maar die een duidelijk renaissancistische superpositie van orden (dorisch-ionisch) heeft. De concentratie op de middenpartij, met vier pilasters rond drie venstertraveeën waarboven een fronton, is een Palladiaans thema en komt ook voor bij Vingboons' natuurstenen façade van Herengracht 412. De kap werd opmerkelijk rijzig. In 1786 werd het huis inwendig verbouwd en werden onder meer de - nog aanwezige - behangselschilderingen van Jurriaan Andriessen aangebracht.

Oudezijds Voorburgwal 316 met de opbouw van Outshoorn uit 1868 (foto: S.A.A.)

In 1868 was het vroegere industriecomplex inmiddels in het bezit gekomen van Benjamin Bergman Carels, een sigarenfabrikant. Hij had nog behoefte aan een ruime en goed verlichte monsterzaal voor zijn producten, die mogelijk ook als droogkamer voor sigaren gebruikt kon worden. Van dergelijke monsterzalen waren er meerdere te vinden in het gebied tussen Nes en Oudezijds Voorburgwal, waar de tabakshandel in die jaren floreerde. Hij liet de kapverdieping van het dubbele Vingboons-pand verbouwen door niemand minder dan Cornelis Outshoorn (1810-1875), die de ruimte met moderne sheddaken verlichtte. De constructie was waarschijnlijk grotendeels van hout, maar rustte op een rij gietijzeren kolommen. Deze stonden op de zware zeventiende-eeuwse scheidingsmuur tussen het linker- en het rechterhuis en aangezien die niet in het midden, maar als linker gangmuur ergens tussen de tweede en derde venstertravee stond - het rechterhuis was dus breder - waren de vier sheddaken ook ongelijk van vorm. Vanaf de straat was dat nauwelijks te zien, want de gevel van Vingboons werd boven de kroonlijst rechtstandig doorgetrokken met een gesloten attiek en daarboven een zwaar houten hoofdgestel. Hierdoor ontstond een nieuw spel van verhoudingen in de gevel, die zeker niet de mindere was van de uitgekiende zeventiende-eeuwse proporties. Outshoorns ontwerpen stonden bij zijn collega's bekend om hun 'grote greep'. De combinatie van een fronton tegen een hoge attiek met zware kroonlijst was op zich niet modern of vernieuwend te noemen, eerder ouderwets. We zien haar in de late achttiende eeuw onder meer bij de Muiderpoort en een sprekend voorbeeld uit de eerste helft van de negentiende eeuw heeft Outshoorn nog net kunnen zien op de hoek aan het andere eind van de Kuiperssteeg, namelijk bij de 'Salon des Variétés' in de Nes. Dit theater was in 1839 naar ontwerp van architect Gerrit Moele jr. gebouwd en werd in 1868 alweer gesloopt, hetzelfde jaar dus waarin de monsterzaal gebouwd werd. De hoge gesloten attiek gaf aan gebouwen een blokvormige, massieve aanblik, die appelleerde aan de neoclassicistische voorkeur voor grootsheid en eenvoud. De meeste ontwerpen van Outshoorn zijn eclectisch en vernieuwend te noemen - het meest natuurlijk zijn Paleis voor Volksvlijt - , maar hier werd hij geconfronteerd met het strenge zeventiende-eeuwse classicisme van Vingboons. Om dat niet al te zeer te verstoren greep hij terug op de neoclassicistische vormentaal uit zijn jeugd, toen hij aan de stations van de HIJSM, de Hollandse IJzeren SpoorwegMaatschappij werkte onder zijn leermeester ingenieur F.W. Conrad, een man die hij volgens zijn necroloog A.C. Wertheim mateloos vereerde.

In de jaren 1953-1956 is Outshoorns ingreep teniet gedaan en werd de oorspronkelijke steile kap van Vingboons door het architectenbureau Göbel & Den Hertog in opdracht van de Koninklijke Stempelfabrieken J.D. Posthumus NV, zorgvuldig gereconstrueerd aan de hand van een oude tekening uit het archief. Ir. Ruud Meischke, hoofd van het toen net opgerichte Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, begeleidde de restauratie intensief. In het licht van de talloze restauraties tussen ruwweg 1915 en 1975 waarbij gestreefd werd naar een zo gaaf mogelijk architectuurbeeld van de Gouden Eeuw, liefst met volledige eliminatie van negentiende-eeuwse toevoegingen en ingrepen, is die reconstructie niet verrassend. Het fixeren van een verheerlijkt tijdperk en het ontkennen van de (dis)continuïteit van de geschiedenis is wat veel architecten in die periode deden; het argument was dan het herstellen van de 'harmonie', liefst met achttiende-eeuwse meerruitsvensters, want die gaven zoveel 'harmonie' dat er een harmonie opgeroepen werd die nooit bestaan heeft.

Momenteel kijken we daar anders tegenaan. Bij het kantoorpand Singel 512 uit 1865 bijvoorbeeld, een zowel stilistisch als typologisch baanbrekend gebouw van architect Isaac Gosschalk, zijn het steile dak en het dakvenster verdwenen, zodat het gebouw helaas niet meer in zijn oorspronkelijke vorm te zien is. Je zou dat kunnen gaan herstellen, maar dan moet je wel het glazen fotoatelier dat er zo'n 15 jaar later op werd gezet, verwijderen en dat willen we niet, want vroege fotoateliers zijn zeldzaam. In de redengevende omschrijving worden beide componenten van het monument, het gebouw van Gosschalk en het fotoatelier, als waardevol aangemerkt. De ontwerper van het foto-atelier (waarschijnlijk G.B. Salm) heeft geprobeerd enigszins aan te sluiten bij de architectuur van Gosschalk, onder meer door dunne, later witgeschilderde, bakstenen lisenen, maar het geheel is toch minder overtuigend dan Outshoorns ingreep.

Er zijn voorbeelden te over van monumenten waarvan de gevel een mêlée van verschillende tijdperken is, een vorm van erfgoedconservering uit vroeger eeuwen die we ons vaak niet eens meer realiseren. Een voorbeeld waar ik onlangs tegenaan liep is de Vleeshal in Breda, een gebouw dat in zijn huidige vorm grotendeels uit 1772 dateert, maar waarin een zwaar behakte maniëristische poort uit 1617 is opgenomen. Eclectisch en gefragmenteerd als die gevel in zijn geheel is, heeft hij toch de schilderachtige harmonie van de discontinuïteit in zich. Om van de vele stadspoorten die in feite hybride bouwsels zijn, samengesteld uit verschillende stijlen en tijdperken (de Kamper poorten, de Drommedaris in Enkhuizen), maar te zwijgen. De harmonie, de stijlzuiverheid en de 'unité de style' die bij de restauratie van De Ladder Jacobs leidend was, vinden hun oorsprong in de negentiende eeuw, bij de opvattingen van Viollet-le-Duc en de zijnen. De kritiek daarop stamt eveneens uit de negentiende eeuw, maar wist uiteindelijk pas in de twintigste eeuw stap voor stap het pleit te winnen.

Wilfred van Leeuwen

(Uit: Binnenstad 305, sept./nov. 2021)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.