De herplaatste geveltop op Bloemgracht 19

In 2016 verscheen Bewaard voor Amsterdam. Historische geveltoppen herplaatst 1945-2015. In het boek biedt auteur - en oud-medewerker van Monumenten en Archeologie - Theo Rouwhorst een schat aan informatie over de geveltoppen van gesloopte panden die na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe plaats in het stadsbeeld verkregen. Achterin de publicatie zijn enkele overzichtslijsten opgenomen, waaronder een lijst van 135 panden die in bezit zijn van een gevelbekroning van elders. Helaas is bij ruim de helft van de panden geen herkomst vermeld, omdat daarvan door de gemeente geen administratie was bijgehouden. Dit is uiteraard een groot gemis en riep de vraag op, of het niet mogelijk was om dit toch te achterhalen.
Gevel Bloemgracht 19, met herplaatste geveltop van Kalverstraat 222 (foto: Wim Ruigrok)

Door speurwerk in de beeldbanken van het Stadsarchief (SAA) en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) én door vergelijking met de 'Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst' uit 1928, bleek toch nog van een aantal toppen de herkomst achterhaald te kunnen worden. De zoektocht naar de herkomst van deze 'verweesde' geveltoppen leidde in enkele gevallen echter tot interessante vondsten, waarvan er in deze bijdrage één centraal staat, namelijk de top die in 1980 op Bloemgracht 19 geplaatst is, en in de administratie van het Bureau Monumentenzorg volgnummer 1 kreeg.

De top in kwestie - een klokgevel - moet op stilistische gronden in het derde kwart van de achttiende eeuw gedateerd worden en heeft twee forse voluten die langs de bovenranden van schelpachtige decoraties voorzien zijn en uitlopen in omkrullende acanthusbladen. De banden van de klokgevel zijn breed aan de onderzijde, en worden naar boven toe smaller om te eindigen in een krulornament. De afdekking van de top bestaat uit een gebroken fronton met in het midden een forse kuif en is langs de bovenrand en onder de kuif opnieuw voorzien van schelpmotieven en bloemen. Met uitzondering van de kuif is de compositie vrijwel symmetrisch. Deze symmetrie wijst er meteen op dat we qua datering met een vroeg voorbeeld van rococo te maken hebben.

Na enig zoeken in de Beeldbank van het Stadsarchief kon de herkomst van de geveltop gevonden worden. Dat kostte in dit geval minder moeite dan men zou verwachten. Omdat in 1947 alle geveltoppen die in de tuin van het Stedelijk Museum opgeslagen lagen vernietigd werden (1) en de top het volgnummer 1 draagt, kon vermoed worden dat het pand waarvan het afkomstig was kort na 1947 gesloopt moest zijn. Dat vermoeden bleek later juist te zijn.

Oorspronkelijk sierde deze rijkversierde gevelbekroning de gevel van Kalverstraat 222. Dit drie traveeën brede pand telde boven de begane grond twee verdiepingen en een zolder, waarbij de tweede verdieping en de zolder hijsluiken bezaten. Vanwege de fraaie klokgevel kwam hij voor op de 'Voorloopige lijst' uit 1928. De omschrijving van de gevel was uiterst summier: 'ingezwenkte halsgevel (XVIIIc). Schelpversiering in den top’. (2)

Vroom & Dreesmann: verval en sloop

Geveltop van het huis 'De drie geblomde cassaes', Kalverstraat 222, omstreeks 1925 (foto: C.J. Steenbergh, RCE)

Sinds 1923 was Kalverstraat 222 in eigendom van de manufacturenhandel Vroom & Dreesmann, die aan de overzijde van de straat gevestigd was en nu ook aan de even zijde van de straat een steeds groter ruimtebeslag kreeg. Het pand bleef vooralsnog verhuurd. Eerst werden in 1926 Kalverstraat 218 en 220, eveneens in handen van Vroom & Dreesmann, verenigd en voorzien van een nieuwe, gemeenschappelijke winkelpui naar ontwerp van architect Jan Kuijt Wzn. (3) Uit 1930 dateert een ontwerp van Kuijt voor een niet-gerealiseerde verbouwing, waarbij de nummers 216 tot en met 222 verenigd werden. Tot samenvoeging van de panden kwam het pas in 1932 en 1936. In laatstgenoemd jaar werden de opslagruimten boven de winkels, overbodig vanwege het gereedkomen van het centrale magazijn in de Noorderstraat, vanwege brandgevaar op last van de gemeente ontoegankelijk gemaakt.

Rond 1940 ontwikkelde Vroom & Dreesmann plannen voor de bouw van een hulpwinkel, die wellicht moest dienen om eindelijk de laatste fase van de uitbreiding van de hoofdvestiging tussen Kalverstraat en Rokin (1930-1934) te voltooien. Uit het bouwdossier wordt duidelijk dat de winkelpanden Kalverstraat 214 tot en met 222 met de achterliggende percelen zouden wijken voor een tijdelijke 'parterre-bebouwing' van één bouwlaag, afgedekt met een plat dak. De gemeente verzette zich hiertegen en wist in 1941 gedaan te krijgen dat er tenminste aan de Kalverstraat een hoger bouwvolume werd geprojecteerd, 'waardoor het beeld van de Kalverstraat zou zyn gered'. Op instemming van de Schoonheidscommissie kon het nieuwe plan - een drielaags gebouw met plat dak - niet rekenen. (4) Wel akkoord ging men met 'een steenen bebouwing van ongeveer de bestaande gevelhoogte en van een niet tijdelijk aanzien', waarbij alle bestaande gevelbekroningen en kroonlijsten herplaatst werden - geheel in lijn met het beleid van oud-bouwinspecteur Eelke van Houten. In juli 1942 werd er voor Nederland een algehele bouwstop afgekondigd, waardoor de bouwplannen op de lange baan werden geschoven. Tot overmaat van ramp overleed de architect in 1944, slechts 59 jaar oud.

J. Kuyt Wzn., gevelontwerp hulpwinkel Vroom & Dreesmann, augustus 1941 (SAA)

In 1950 bleken de verwaarloosde panden dermate bouwvallig geworden te zijn, dat sloop onafwendbaar bleek. Aanvankelijk was het de bedoeling alleen Kalverstraat 214 tot en met 218 te slopen. Hoewel de gemeente de hoop uitsprak dat de andere panden behouden konden blijven - niet vanwege de historische waarde, maar omdat men beducht was voor een ontsierend gat in de gevelwand - werden uiteindelijk alle panden tot boven de begane grond gesloopt. Deze situatie heeft bestaan tot de bouw van winkelcentrum Kalvertoren in de jaren negentig.

Châles, Soieries et Nouveautés

Archiefonderzoek bracht aan het licht dat Kalverstraat 222 in ieder geval vanaf de vroege negentiende eeuw een winkelbestemming heeft gehad, waarbij de handel in zijden stoffen en manufacturen lange tijd de boventoon voerde. Vanaf 1819 zat hier de firma Pessonneaux & Colomb, 'Fabrikeurs in Zijde Stoffen van Lyon en Manufacturen', die eerder in een pand bij de Sint Luciënsteeg zetelde. Tussen 1832 en 1842 bood het pand onderdak aan de vennootschap van de heren Auguste Obert en Auguste Joseph Obert 'tot het drijven van handel in manufacturen, voornamelijk in zijden stoffen, shawls en artikelen van smaak'. Na de finale uitverkoop van de winkelvoorraad in augustus 1842 werd het huis uit de hand te koop aangeboden aan de koopman in manufacturen Fredericus Elbertus Nagel uit Deventer. Zijn winkel opende op woensdag 8 maart 1843 voor het publiek. Nagel adverteerde onder andere met 'shawls longs et carrés, thibet et cachemieren'. Ook deze zaak hield het lange tijd vol. Van november 1879 tot maart 1880 werd finale uitverkoop gehouden 'wegens verandering van firma'. Ook het nieuwe bedrijf - Louis Altink - handelde in 'Chales, Soieries, Nouveautées et Confections'. Later vestigden zich hier een handel in kantoorartikelen en een juwelier.

In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg het pand maar liefst tweemaal een nieuwe winkelpui naar de smaak van de tijd. In 1869 ontwierp de bekende Amsterdamse architect J.H. Schmitz een pui, waarin vermoedelijk het nodige gietijzer verwerkt was. Een vergelijkbare pui, eveneens door Schmitz ontworpen, kan men bewonderen op Muntplein 9. In 1897 paste architect J.W.F. Hartkamp de pui van Schmitz aan, waarbij echter de indeling van 1869 behouden bleef. Hoe de oorspronkelijke pui er uit heeft gezien is helaas onbekend.

Verbouwing in de achttiende eeuw

Maar wie had nu de fraaie achttiende-eeuwse gevel laten optrekken en wanneer precies? De Kwijtscheldingsregisters in het Archief van Schout en Schepenen bieden hiervoor een aanwijzing. In 1735 werd Jan van Staphorst, vleeshouwer van beroep, eigenaar van het pand. Hij overleed in 1751. Zijn weduwe, Elisabet Martens, hertrouwde op 8 oktober van hetzelfde jaar in Uithoorn met Jan Blomrode, handelaar in rundvee, die in 1784 stierf. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat, vóórdat de nieuwe echtgenoot zijn nieuwe huis aan de Kalverstraat betrok, hij het eerst grondig liet verbouwen. Directe aanwijzingen dat toentertijd in het pand een winkelbedrijf werd uitgeoefend heb ik niet kunnen vinden. De aanwezigheid van hijsluiken in de vernieuwde gevel van 1751 suggereert echter in ieder geval de opslag van handelswaar in het pand door Blomrode. Kalverstraat 222 had in de zeventiende eeuw ook een connectie met stoffen, wat in de archiefbronnen naar voren komt uit de verschillende benamingen die het winkelpand in de loop der tijd droeg. Bij de verkoop in 1724 aan de koopman Gerrit de Meester wordt het huis omschreven als 'een huijs en Erve gestaan en geleegen van ouds op de Ossemarkt bij de reguliers poort daar eerst den Roscam en daarna Surich uijt gehangen heeft, en nu in de Kalverstraat aan de west zijde, zevende huijs van de Cingel of koningsgraft, alwaar de drie Coleurde kassaas inde gevel staan'. In 1684 werd voor het huis nóg een andere naam opgetekend: 'de drie geblomde cassaes nú de Stad Zúrich'. Bij 'kassa' moet men overigens niet alleen denken aan de voorlopers van onze moderne kassa's, kisten waarin geld en waardevolle spullen opgeborgen werden, maar ook aan een los geweven katoenen stof of mousseline, wat opnieuw een indicatie lijkt voor een nering in textiel. Er valt nog veel te onderzoeken. Hoe het ook zij: dat de geveltop van het huis met 'De drie geblomde cassaes' in de gevel, met een latere eigenaar die Blomrode heette, uitgerekend op de Bloemgracht belandde is dan weer een merkwaardig speling van het lot.

David Mulder

Voetnoten
1. Zie ook: Theo Rouwhorst, Bewaard voor Amsterdam. Historische geveltoppen herplaatst 1945-2015, Amsterdam, 2016 en Walther Schoonenberg, 'De Van Houtenmonumenten. Een reconstructie van de werkwijze van Eelke van Houten (1872-1970)' in: Bulletin KNOB 111 (2012) 4, 221-231.
2. Dit is eigenlijk de omschrijving van Kalverstraat 216 dat iets hoger op de lijst stond; voor nr 222 werd volstaan met de omschrijving 'dergelijke halsgevel'.
3. De projecten die betrekking hebben op de percelen Kalverstraat 214-222 ontbreken in de publicatie Architect Jan Kuijt Wzn. 1884-1944. Bouwen voor Vroom & Dreesmann door Radboud van Beekum (Amsterdam 2018). Zie ook R. van Beekum, 'Vroom & Dreesmann. Een nieuw begin voor een vertrouwd gebouw' in: Binnenstad 281 (2017).
4. Dit ontwerp is een variant van het filiaal in Hilversum uit 1940.

(Uit: Binnenstad 306, jan./febr. 2022)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.