Voorstellen is nauwelijks relevant. Henk Zantkuijl, die al in 1953 de tekenpen voerde op het
gemeentelijk bureau en er nu, in 1986, nog steeds als adviseur aan verbonden is; Geurt Brinkgreve,
beeldhouwer en kunstcriticus, de onvermoeibare ijveraar voor en schrijver over alles wat met dit
stukje cultuur te maken heeft; mr. U.W.H. Stheeman, gepensioneerd president van de
Arrondissements-rechtbank en meer dan figurant in vele, vele besturen. Hun leertijden zijn 61,
68 en 83, op het rijtje af - maar als ze praten in de werkkamer van Stheeman aan de Cornelis
Dopperkade, in de mistbank van het sigaartje en Geurts kromme maar geurige
pijpje, bij koffie en het kristallen bokaaltje met Medium Dry, dan nemen hun gedachten een jeugdige
vlucht.
Nou kennen ze mekaar al zo'n beetje, zou je zeggen, want ze zitten bij voorbeeld
samen in het bestuur van de Stichting Monumentenonderhoud en zagen hun namen broederlijk vereend
op meer dan één lijstje onder de titel 'Comité van aanbeveling' - maar tóch. Oude knarren, noemen
ze zichzelf, en wij - bescheiden terzijde met bloknoot en knebelpen - maken daar
maar 'oude garde' van. De Pioniers.
Gek genoeg saboteren ze stelselmatig de zachte dwang van de verslaggever om
'naar vroeger' terug te gaan en halen ze met geinig genoegen graag de maatschappij
van vandaag overhoop. Zantkuijl is nog het gehoorzaamst. 'Ja, na de oorlog. Er
móest iets gedaan worden, want de bulldozer rolde. En het is de verdienste van de
overheid geweest, dat ze het behoud van historische zaken als eerste heeft opgepakt,
bescheiden en kleinschalig eerst. Maar 't sloeg aan, het vond een draagvlak
in de gemeenschap, met een nadruk op de beschermende functie van dit behouden.
Een restauratiefilosofie - ach, daar maakte je je in die dagen nog niet zo druk over, 't
moest eerst op gang komen. Restauratie, dat beschouwden we als gewoon bouwen,
eigenlijk...'. Stheeman valt hem goedig in de rede: 'Bouwen ja, maar dan toch steeds
in een goed verband met de omgeving.' 'Dat komt,' zegt Zantkuijl, 'omdat - laten
we heel eerlijk zijn - de gaten in onze stad gewoon een economische waardevermindering gaven.'
Brinkgreve, na even wat afwachtend met dat pijpje in de weer te zijn
geweest: 'Je moet natuurlijk niet vergeten, dat het stadsbeeld in de vijftiger jaren gaver
was dan vandaag, en gek genoeg, was er ook meer het streven, dat de opvulling
van de gaten in de bebouwing zich bij de omgeving diende aan te passen. Dat is
voor mij een wezenlijk verschil met vandaag, nu zo velen zich tegen die omgeving
afzetten, agressief afzetten eigenlijk. Uit die vijftiger jaren hebben we dan toch
maar mooi een paar waardevolle erfenissen overgehouden: het weghouden van
hoogbouw in de oude stad bij voorbeeld, voor een groot deel de verdienste van juffrouw Mulder
van Stadsontwikkeling.'
'Dat verschil in inzicnt is duidelijk; het Pinto-huis moesten we voor de
poorten van de hel wegslopen, en het Westindisch Huis, dat ging veel gemakkelijker.' (Brinkgreve)
'Die golfbewegingen in de attitudes, dat blijf je zien, maar dat is
niet erg, dat kan de stad best hebben. De stad is een goede moeder.' (Zantkuijl
weer). Op hun vingers tellen ze ze af, de trends en modes, die door de 'goede moeder' zo
goedmoedig zijn geslikt, zonder dat haar eigen karakter ook maar één moment in gevaar kwam:
't nieuwe bouwen sinds Berlage, De Stijl, De Amsterdamse School, en nu weer de aandacht voor de
klassisistische detaillering. 'Hoeveel procent van de stad is daar nu eigenlijk door
beïnvloed?', stelt Zantkuijl als retorische vraag, en Brinkgreve belijdt zijn geloof in
de handhaving van de bouwgeschiedenis ('Is dat belangrijk?', vraagt Stheeman
olijk, 'of geven jullie daar niet om?'), maar Brinkgreve raakt niet van 't spoor. 'Gebouwen
moeten bruikbaar blijven, ook na restauratie. Als we aan 't Westindisch
Huis alle latere toevoegingen en verminkingen van de laatste honderd jaar hadden
laten zitten, stond het nu al leeg, een onbruikbaar gebouw.' Zantkuijl pleit dan
tóch voor de toevoegingen aan gebouwen, die 'heilig' zouden zijn, maar Brinkgreve
noemt het 'meer ongelukken dan toevoegingen'.
Die zit, en we kijken elkaar eens diep in de ogen. Stheemans aandeel gaat zich meer
en meer bepalen tot het stellen van spitse, soms wel controversiële vragen,
zoals 'Bestemmingen van gebouwen na de restauratie zijn voor de rijksdienst belangrijk,
maar hebben jullie daar een standpunt over?' (de rechter verraadt zich niet),
maar de discussiegenoten laten hem op het punt van antwoorden beslist niet in de
steek. 'Niet altijd is de bestemming bepalend,' zegt Brinkgreve, en 'Ja, een gebouw
stelt z'n eigen eisen,' zegt Zantkuijl. Stheeman vraagt door. 'Kan een bestemming
zich in de loop van een restauratie dan niet wijzigen?' en dan vallen ze met z'n allen
over hem heen. Sommige bestemmingen bestaan niet meer en kunnen niet meer.
Grote woonpanden kunnen nooit meer bewoond worden, kerken kunnen nooit
weer als kerk heropend worden, arsenalen hebben hun bloedige rol uitgespeeld,
verdedigingswerken hebben hun zin volledig verloren. 'Neem het Burgerweeshuis,' zegt
Zantkuijl, 'dat moest iets anders worden en de museumbestemming móest een stuk
geschiedenis wegpoetsen, onontkoombaar. Hetzelfde geldt voor de Muiderpoort, die nu een
belastinginstituut herbergt.' Is restauratie een compromis? Het antwoord is, voor zover het
de rokerige werkkamer aan de Cornelis Dopperkade betreft, ja.
Mr. Stheemans bemoeiingen met de restauratie van de Oude Kerk zijn spreekwoordelijk -
en het woord 'kerken' is gevallen. De bestemming van de Oude Kerk, waarvan de restauratie in
1955 begon, heeft nooit ter discussie gestaan, in tegenstelling tot die van de Nieuwe Kerk, waarvan
de restauratie niet eens zo veel later begon, in het begin van de zestiger jaren.
Stheeman blijkt dan ook nog steeds een warm pleitbezorger te zijn voor de functie
van 'zijn' Oude. 'Da's nog steeds een lieve kerk,' zucht hij, 'lieflijker dan de
Nieuwe...', maar Zantkuijl springt de Nieuwe Kerkers bij. 'Die bestemming is
kon voor het beëindigen van de restauratie pas besloten, en zoals de Nieuwe Kerk
er nu bijstaat, in het hart van Amsterdam, is het een Monument met een hoofdletter.'
Maar het is ook Zantkuijl, die van de 'grote' gebouwen in de discussie af wil
en het woonhuis op het tapijt brengt.
'Daar ligt het allemaal veel simpeler. Wonen is wonen, en dat kun je in de
meeste gevallen intact laten.' Brinkgreve haakt daar meteen op in en brengt een eresaluut aan de
Zandhoek-operatie, een pioniersproject uit de vroege vijftiger jaren.
'De vraag, of je een 17de-eeuws versleten woonhuis weer bewoonbaar kunt maken,
is daar voor het eerst beantwoord,' zegt hij. 'De vraag was, zoals rijksdienst-directeur
Meischke het eens stelde, of stadsrestauratie ooit wel economisch verantwoord was. De
Zandhoek was de 'testcase'. En we moeten nooit vergeten, dat het eigenlijk een particulier was, de
aannemer Wouters, die het eerste pand, nummer 5, aanpakte. Daarna volgden pas
Hendrick de Keyzer, Stadsherstel en Diogenes.'
Het college dwaalt weer af naar het heden, vooral als Stheeman de knuppel in
het hoenderhok gooit met zijn vraag, of je Amsterdam kunt vergelijken met enige
andere stad in de wereld. Zantkuijl komt weer met z'n 'draagvlak van de gemeenschap' en Brinkgreve
zou Brinkgreve niet zijn, als hij provocerend parkeergarages, verkeer en 'het blik op de grachten' in hun
envelopjes zou laten. En dan moet je maar even vergeten, dat de gemiddelde leeftijd
van het gezelschap zo'n 70 jaar is, want, Stedebouwers, houd je vast! Hier volgt het
actie-programma van de Cornelis Dopperkade.
Eén: parkeergarages in de oude stad, zeker onder pleinen (Museumplein) en wellicht
onder de grachten, al moet je voorzichtig zijn met de in- en uitritten.
Twee: geen zorgen over het verkeer en het parkeren in de binnenstad, want rommel en bedrijvigheid
horen bij Amsterdam (opmerkingen: 'Op die oude schilderijen lieten ze de karren,
schepen, kranen, kisten en balen weg, want dat was sjieker', en: 'De stad is een huis en de
straat is de huiskamer. Daar slingert wel eens wat rond.')
Drie: als je restaureert om te wonen, moet je voor licht en hygiëne zorgen - niet
bang zijn.
De discussie spoedt zich naar een einde. Want de heren raken het meer en meer
eens over de punten, die ter tafel komen. Hier zijn er een paar:
Guido Hasselaar
(Uit: De Lamp 100, okt. 1986)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.