Kunstenaarsatelier aan het Oosterpark

Onlangs is het huis Oosterpark 79, na een verzoek van het Cuypersgenootschap, aangewezen als gemeentelijk monument. Het pand stamt uit 1887-1888 en fungeerde oorspronkelijk als woonhuis en atelier van de kunstenaar Hendrik Valkenburg. Voor het ontwerp ervan deed hij een beroep op Adriaan Willem Weissman, de architect die een paar jaar later het Stedelijk Museum zou ontwerpen.

Oosterpark 79, opgebouwd uit een souterrain, een verhoogde begane grond of bel-etage, twee verdiepingen en een zolder, was in zijn geheel bestemd voor Valkenburg en zijn gezin. De bel-etage fungeerde als woonverdieping. De eet- en zitkamer, de belangrijkste ruimten op deze verdieping, staan middels een suitedoorgang met elkaar in verbinding. De keuken kreeg een plaats aan de tuinzijde, in een uitbouw die alle verdiepingen beslaat. Tal van onderdelen uit de bouwtijd zijn op de bel-etage bewaard gebleven: de fraaie schoorsteenpartijen en rijk gedecoreerde stucplafonds in de voor- en achterkamer, de suitedoorgang (bestaande uit een portiek met schuifdeuren voorzien van geëtst glas, geflankeerd door suitekasten), de tegelvloer in de gang (met in kleur en formaat afwisselende tegels die in een decoratief patroon zijn gelegd) alsook het trappenhuis (met inbegrip van de houten trappaal en de spijltjes).

Een goed bewaarde kunstenaarswoning

Gang en trappenhuis op de bel-etage (foto: David Mulder)


Hoe fraai vormgegeven en beschermwaardig deze onderdelen ook zijn, afwerkingen van dergelijke kwaliteit zijn geen zeldzaamheid in negentiende-eeuwse herenhuizen. Wat het huis uniek maakt is het bestaan van twee atelierruimten, voor Valkenburg zelf en voor zijn dochter Bertha. De ateliers zijn boven elkaar, op de eerste en de tweede verdieping, ontworpen. Weissman situeerde ze aan de straatzijde, over de volle breedte van het pand. In beide ruimten zijn de forse schoorsteenpartijen en de wandbetimmering bewaard gebleven. De atelierruimte van Bertha op de tweede verdieping is via een suitedoorgang verbonden met een kamer aan de tuinzijde. Tot de oorspronkelijke afwerkingen van dit vertrek behoren een geornamenteerd stucplafond en een schoorsteenpartij, qua vormgeving vergelijkbaar met die in de achterkamer op de bel-etage.

Aan het begin van de twintigste eeuw (het exacte jaar is niet bekend) werd het pand gesplitst in een beneden- en een bovenwoning, elk met een eigen entree. Direct achter de linker ingang is toen een nieuwe opgang naar de bovenwoning geplaatst. De bestaande, verder naar achteren gesitueerde trap ging, na de nodige aanpassingen, als interne verkeersruimte van de afzonderlijke woningen fungeren. Op de eerste verdieping werden de nieuwe trap naar de bovenwoning en een badkamer afgeschoten van het vroegere atelier van Valkenburg. Afgezien van een paar toevoegingen, zoals de tochtdeur met geëtst glas op de bel-etage, bleven de meeste interieurafwerkingen gehandhaafd. Dit zal zijn gedaan uit respect voor de bouwheer die in 1896 was overleden. Het huis was ten tijde van de verbouwing nog steeds in bezit van Valkenburgs nazaten.

Een kunstlievende architect

Suitedeuren met geëtst glas op de bel-etage en een doorkijk naar de voorkamer (foto: David Mulder)

Helaas is niets bekend over de architectenkeuze. In dit kader is het interessant dat Weissman van jongs af een voorliefde had voor de beeldende kunsten. In zijn memoires staat dat hij als adolescent met de gedachte speelde kunstschilder te worden. Zijn vader vond het echter beter dat hij zich in de bouwkunst bekwaamde. Weissman bleef zijn hele loopbaan blijk geven van een warme belangstelling voor de 'zusterkunsten'. Een stortvloed aan kunsthistorische publicaties en lezingen getuigt hiervan. Mogelijk had hij aan zijn kunstliefde de opdracht voor het woonhuis-atelier van Valkenburg te danken.

Weissman ontwierp de atelierruimten aan de straatzijde van het huis, vanwege de gunstige lichtval vanuit het noorden. Het atelier op de eerste verdieping, een ruimte die net zo hoog is als de bel-etage, werd voorzien van een omvangrijke vensterpartij. Het erboven gelegen atelier is weliswaar een lagere ruimte, maar ontvangt door de hoge ligging voldoende daglicht, ook weer dankzij een groot venster. Het vraagstuk van een optimale belichting van kunstwerken heeft Weissman zijn leven lang beziggehouden. Zijn meest prestigieuze opdracht, het Stedelijk Museum uit 1892-1895, is hiervan het beste bewijs. Tot op de dag van vandaag worden de expositiezalen van dit museum geprezen om hun goede verhoudingen en lichtval. Een ander voorbeeld van zijn hand is Lizzy Cottage (1902) aan de Hobbemastraat. De opdrachtgever van deze villa wenste een aparte tentoonstellingszaal voor zijn kunstcollectie. Ook hier schonk de architect veel aandacht aan een goede belichting van de geëxposeerde werken.

Weissman en de Hollandse renaissance

Achterkamer op de tweede verdieping met stucplafond en schoorsteenpartij uit de bouwtijd (foto: Roos Aldershoff)


Weissman legde vanaf 1884 tot ongeveer de eeuwwisseling een voorkeur aan de dag voor de vormentaal van de Hollandse renaissance uit de late zestiende en vroege zeventiende eeuw, met haar afwisseling van baksteen en natuursteen. De trapgevel van Oosterpark 79 is hiervan een goed bewaard toonbeeld. Naast het materiaalgebruik gaat ook de ornamentiek terug op de vroege zeventiende eeuw. Hiertoe behoren een gevelsteen met cartouche in de borstwering van de eerste verdieping (bevattende de tekst ARS LONGA VITA BREVIS - ANNO 1888) en kraagstenen met gebeeldhouwde kopjes bij de aanzet van de ontlastingsboog op de tweede verdieping. Door het reliëf in de gevel, de toepassing van siermetselwerk en baksteenmozaïek, alsmede de variatie in vorm en plaatsing van de vensters streefde Weissman naar een afwisselend gevelbeeld. Het eindresultaat blijft echter vrij strak en mist de levendigheid en schilderachtige uitwerking die kenmerkend zijn voor het werk van tijdgenoten als Isaac Gosschalk en Jan Springer, architecten die eenzelfde voorliefde voor de Hollandse renaissance aan de dag legden.

Opmerkelijk is dat het huis Willemsparkweg 119, dat Weissman in 1890 ontwierp, dezelfde gevelopbouw kent als Oosterpark 79, met dien verstande dat dit huis een bouwlaag minder heeft. De gevel van Willemsparkweg 119 is wat rijker gedetailleerd dan het huis van Valkenburg, maar heeft in het nabije verleden te lijden gehad van een 'harde' reinigingsbeurt. Hierdoor is de gevel van Oosterpark 79 aanmerkelijk beter geconserveerd. Noemenswaard is verder de vergelijking van het compositieschema met dat van het woonhuis dat Weissman in 1896 voor zichzelf en zijn echtgenote ontwierp aan de Raamsingel in Haarlem. Ook hier is de gevel asymmetrisch opgevat met een indeling in een smalle en brede beuk. Andere overeenkomsten zijn de toepassing van een 'spreuksteen' en van siermetselwerk. Een direct in het oog springend verschil met de woning aan het Oosterpark is dat Weissman zijn eigen huis aan de Raamsingel voorzag van twee boven elkaar geplaatste erkers. Voorts plaatste hij hier de trapgevel boven de smalle beuk.

De vormentaal van de Hollandse renaissance stond ook model voor de afwerking van de atelierruimtes van Valkenburg en zijn dochter. De enorme schoorsteenpartij bestaat in beide gevallen uit zuilen van zwart marmer. Voor de achterwand van de stookplaats maakte Weissman gebruik van oude 'Delfts' blauwe tegels met figuratieve voorstellingen. Ter weerszijden van de schouw bracht hij een hoge wandbetimmering aan met een indeling in cassetten en een afsluitende lijst met trigliefen. Al deze onderdelen zijn duidelijk schatplichtig aan vroeg-zeventiende-eeuwse voorbeelden. Dit historiserende beeld werd bewust opgeroepen. Een stookplaats van een dergelijke omvang was afgestemd op het in de zeventiende eeuw gebruikelijke open vuur, maar was twee eeuwen later - door de toepassing van kachels - functioneel niet noodzakelijk.

Zo vader, zo dochter

De voormalige atelierruimte aan de voorzijde op de tweede verdieping (foto: Roos Aldershoff)

De opdrachtgever van Oosterpark 79, Hendrik Valkenburg, was actief als beeldend kunstenaar en tekenleraar. Gedurende de twintigste eeuw raakte hij in de vergetelheid, maar bij leven genoot hij een zekere bekendheid. Tot zijn specialismen behoorden genrevoorstellingen, waaronder interieurs van (boeren)woningen met name in Twente en het Gooi, streken die hij goed kende. Veel voorstellingen doen vanwege de stoffering zeventiende-eeuws aan, een opmerkelijke analogie met de vormgeving van zijn atelier. Het is goed denkbaar dat de 'oud-Hollandse' uitstraling van het vertrek een wens van Valkenburg was.

De vormentaal van de vroege zeventiende eeuw werd in die tijd vaker toegepast voor kunstenaarswerkplaatsen. Een voorbeeld is het atelier van Thérèse Schwartze op de zolderverdieping van Prinsengracht 1089-1091, dat zij in 1903-1904 liet aanbrengen naar ontwerp van Eduard Cuypers. Ook deze ruimte werd voorzien van een wandbetimmering en een opvallende schouwpartij. De overvolle inrichting bestond uit meubelen, allerhande objecten en eigen werk van de kunstenaar.

Thérèse Schwartze was werkzaam als beeldend kunstenaar in een periode dat meer vrouwen zich - na het nemen van eeuwenlange maatschappelijke barrières - op dit vlak gingen manifesteren. Hetzelfde geldt voor Bertha Valkenburg. In menig opzicht trad ze in de voetsporen van haar vader. Zo combineerde ze het kunstenaarschap met het geven van teken- en schilderlessen. Uit advertenties in kranten blijkt dat Bertha het onderricht gaf in het huis aan het Oosterpark. Ook qua onderwerpkeuze van haar schilderijen en tekeningen gold haar vader als leidsman. In Het Nieuws van den Dag: kleine courant van dinsdag 6 oktober 1903 wordt een beeld geschetst van haar atelierruimte: 'Het atelier (...) is uitnemend ingericht, niet alleen door pleisterbeelden en andere hulpmiddelen, maar met voorwerpen uit Larensche en Twentsche binnenhuizen, die onmiddellijk de fraaie interieurs der Valkenburg's in de gedachte roepen'. Deze kenschets komt overeen met een foto van Bertha in haar atelier. Zij poseert, zittend aan een schildersezel, voor de schoorsteenpartij. Net als bij Thérèse Schwartze - en conform de gangbare smaak in die tijd - is het vertrek afgeladen. Opvallend zijn de rechtop geplaatste sierborden boven de schouw en wandbetimmering. De ezel bevat een schilderij van een boereninterieur dat zich thans in de collectie van het Nederlands Openluchtmuseum bevindt. Op het genrestuk zijn - als opmerkelijke overeenkomst met de atelierruimte - een grote schouwpartij en sierborden afgebeeld.

Klein Montmartre

De gevelrij aan de zuidoostzijde van het Oosterpark, waar het huis van Valkenburg deel van uitmaakt, was een geliefde locatie voor kunstenaars om zich te vestigen. Een mecenas liet het dubbelhuis met ateliers Oosterpark 87-88 (C. Wiegand, 1882) bouwen voor de schilders Theo Hanrath en Hein Kever. Na de dood van Hanrath in 1883 betrok de schilder Geo Poggenbeek diens huis. De helaas in 1971 afgebroken atelierwoning op nummer 89 (J.F. Klinkhamer, 1885) vormde de verblijfplaats van de kunstenaar Nicolaas Bastert. Een opvallende verschijning in de straat is Oosterpark 82-82A (Eduard Cuypers, 1884-1885) dat was bedoeld als atelier voor de beeldhouwer Eduard Roskam. Deze heeft nooit zijn intrek in het pand genomen, aangezien hij in 1886 besloot naar Brussel te verkassen. De gevel, die zou worden verrijkt met beeldhouwwerk van zijn hand, bleef onvoltooid. Na Roskams vertrek werd het hoge beeldhouwersatelier op de begane grond verbouwd tot twee boven elkaar gelegen schildersateliers. De eerste huurders waren de bevriende rivalen George Hendrik Breitner en Isaac Israëls. Van 1891 tot 1893 woonde en werkte Willem Witsen in de vroegere atelierwoning van Breitner op de eerste verdieping. In 1904 keerde Witsen, na een verblijf buiten de stad, terug naar het huis aan het Oosterpark. Een paar jaar later wisten hij en zijn vrouw Marie Schorr het gehele pand te huren. Het oude atelier op de eerste verdieping werd omgetoverd tot ontvangstruimte voor vrienden en klanten. Kort na Witsens dood in 1923 is het huis, als een eerbetoon aan hem, door zijn weduwe gekocht. Sedertdien is de ruimte op de eerste verdieping onaangeroerd gebleven. De reeks aan het Oosterpark werkzame kunstenaars wordt afgesloten met Jeanne Bieruma Oosting die van 1964 tot 1994 met tussenpozen op nummer 76 verbleef alsook met Robert Smit, die wereldwijd bekendheid geniet als vervaardiger van sieraden en tot op de dag van vandaag actief is als beeldend kunstenaar op nummer 83. Dankzij dit kunstzinnige gezelschap was hier, aan de zuidzijde van het park, een klein Montmartre ontstaan.

Coert Peter Krabbe

Dank aan David Mulder die me attendeerde op het krantenartikel uit 1903. De historische foto van Bertha Valkenburg in haar atelier (gepubliceerd in een tot dusver onbekende krant of tijdschrift) is afgebeeld in het wikipedia-lemma over de kunstenaar. Het schilderij waaraan Bertha op deze foto werkt, is door Jacqueline de Graauw getraceerd en maakt deel uit van de collectie van het Openluchtmuseum in Arnhem.

Meer informatie over Weissman

 - Coert Peter Krabbe en Jos Smit, 'Doeltreffende schoonheid: Adriaan Willem Weissman en Lizzy Cottage (1901-1904)' in: Bulletin KNOB 103 (2007), p. 179-200.
- Jenny Bierenbroodspot, 'Adriaan Willem Weissman (1858-1923). Raamsingel 44, Haarlem (1896)', in: Het huis van de architect. Jaarboek Cuypersgenootschap/De Sluitsteen 1999, p. 38-39.
- Coert Peter Krabbe en Jos Smit, '"Alles behalve een persona grata". De kortstondige carrière van A.W. Weissman als gemeentearchitect (1891-1894)' in: Maandblad Amstelodamum 97 (2010), nr. 2, p. 79-88.

(Uit: Binnenstad 308, mei-aug. 2022)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.