Zorgen om de Nieuwendammerham

De industriële sprong over het IJ

Nu Amsterdam-Noord zich zo opdringt aan de binnenstad dat de torens aan het Buiksloterkanaal vanaf het Damrak de skyline bepalen - zie Torenkolder - en nu in de komende jaren ook de Nieuwendammerham door massieve hoogbouw visueel veel meer deel van de binnenstad zal gaan uitmaken dan tot nu toe, werpen wij in dit artikel nogmaals een blik over het IJ.

In hoeverre houdt de stedenbouwkundige verdichting, die de komende jaren in de Nieuwendammerham gaat plaatsvinden rekening met het het historisch-industriële karakter van dat gebied? Scepsis is op zijn plaats, want voorop staat het halen van grote woningaantallen, met woontorens tussen de 20 en 70 meter, waarbij de aansluiting met de bestaande bebouwing op zijn zachtst gezegd problematisch is. Die bebouwing heeft een overwegend industrieel karakter. Dit artikel schetst de vroegste ontwikkeling van industrieel Noord in de Nieuwendammerham en Volewijck.

Afb. 2 Maquette Hamerstraatgebied. Gemeente Amsterdam (foto Stadsarchief Amsterdam)

Eerst iets over de huidige plannen. Er is momenteel moeilijk duidelijkheid te krijgen over het gebied. Projectnota's met de uitkomsten van 'gesprekstafels' waarin duidelijk de intentie wordt uitgesproken van een afwisselende, vriendelijke woon- en werkbuurt met zoveel mogelijk behoud van oude bedrijfsgebouwen - die nu veelal creatieve bedrijven en maakindustrie huisvesten - wisselen af met beeldkwaliteitsnota's van het 'Hamerkwartier', het gebied rondom het Gedempte Hamerkanaal, die keihard stellen dat er een 'hoogstedelijke' verdichting moet komen met dicht opeenstaande torens van 20 tot 70 meter (afb. 2). Die twee lijken moeilijk met elkaar te verenigen. Bovendien blijven de plannen voor een fietsbrug tussen het Java-eiland en het Hamerkwartier in de lucht hangen en voor extra onduidelijkheid zorgen. De gesprekstafels uit 2017 spraken vooral uit wat men niet wilde: geen monofunctie wonen zoals op het IJplein en het Java-eiland, geen horrorgebied zoals het terrein Overhoeks. De mogelijkheid om een deel van de in de jaren '80 geheel of gedeeltelijk gedempte kanalen weer open te gooien, werd overwogen, maar daarvoor lijkt in de gemeenteplannen geen plaats. Grachten doen te veel aan Sjoerd Soeters denken, vindt men. De huidige generatie stedenbouwers richt zich op Manhattan, met zijn naaldtorens, lofts, penthouses en het hippe historische 'Meatpacking District'. Ook Rotterdam en Vancouver worden als modellen genoemd, alsof Amsterdam die zelf niet heeft.

Cultuurhistorische Effectrapportage

Kraan van de keerkoppelingenfabriek aan het Gedempte Hamerkanaal hoek Spijkerkade (foto Roos Aldershoff)

Benieuwd naar een cultuurhistorische analyse van het gebied, die toch als onderlegger voor planvorming zou moeten dienen - dat was ten minste ooit de bedoeling van de zogenaamde Belvédèrenota's - stuitte ik op een CHER-rapport (Cultuurhistorische Effectrapportage) voor het Hamerkwartier van Monumenten & Archeologie uit 2004, die geactualiseerd is in een Projectnota uit 2017. Op zich zijn dat goede stukken, waarin 'aanbevelingen' worden gedaan voor eventueel te behouden ruimtelijke structuren en industriële complexen. Maar het is primair een intern ambtelijk stuk, de aanbevelingen zijn niet hard. Marktpartijen zijn doorgaans niet geïnteresseerd in oude fabrieksgebouwen waarvoor een 'restauratieve aanpak' bepleit wordt. Ze beginnen met de grote nieuwbouwprojecten en laten oude bedrijfsgebouwen jarenlang verkommeren totdat ze óf niet meer te redden zijn óf een buurtorganisatie geld bijeen moet schrapen voor een 'maatschappelijke functie' in een oude fabriek. We zien dat bijvoorbeeld bij de Kop van Cruquius, het laatste stuk Oostelijk Havengebied dat momenteel getransformeerd wordt tot een woonwijk. Een oud machinegebouwtje of kantoorgebouwtje waarin een schattig cafeetje als publiekstrekker komt wil nog wel lukken, maar verder liever geen 'moeilijke projecten'. Hoe 'actueel' is bovendien de CHER-rapportage uit 2017? Inmiddels is een aantal 'maatbestemmingen' in de planvorming allang 'losgelaten' - verhullende stadhuistaal - zodat de schaalsprongen tussen bestaande bebouwing en nieuwbouwtorens en tussen nieuwbouwtorens en de beschermde gebieden Vogeldorp en Vogelbuurt enorm zullen zijn. Op het punt van het inpassen van waardevolle historische structuren heeft de gemeente de aanbevelingen uit het CHER-rapport alvast terzijde geschoven, want de verhouding tussen bouwhoogte en historische verkavelingsstructuren zal betekenisloos worden.

Enkele aanbevelingen uit de CHER-rapporten zijn overigens opvallend vaag, zoals die over het Albemarle-complex, het vroegere Ketjen/Akzo. Maar andere aanbevelingen vond ik gelukkig terug in het recente bestemmingsplan voor het zogeheten Exclusiva-terrein, een deelgebied van het Hamerkwartier dat op korte termijn ontwikkeld wordt. Daarin is een kaartje te vinden waarop met kleuren en arceringen behoudenswaardige complexen staan aangegeven. Onder meer voor de grote Kromhout-/Storkhallen, blikvangers aan het IJ, de oude Ponthaven en de Noordergasfabriek aan het Gedempte Hamerkanaal bestaat een behoudsintentie. Maar diverse andere complexen, onder meer de metaalbewerkingsfabriek 'Voorwaarts' en de ijzergieterij Etna, lijken op dit moment wegbestemd.

Wat opvalt in diverse beeldkwaliteitsplannen is dat de eerste artist's impressions alweer opduiken waarin bovenop historische gebouwen gigantische staven worden gelegd of woonkubussen worden gestapeld. Zo worden bestaande gebouwen gereduceerd tot 'volumes' die als basis dienen van stramme modernistische torens en blokkendozen. We kennen een dergelijke 'cultural appropriation', die men zich overigens alleen bij industrieel erfgoed en negentiende-eeuwse gebouwen meent te kunnen permitteren, van de ingepakte veempakhuizen aan de Oostelijke Handelskade en Piet Heinkade. (En in meer verbeeldingsrijke vorm van het schip van Zaha Hadid op het Havenhuis in Antwerpen.) Ik ben er geen voorstander van. Monumenten zijn geen grappige speeltjes voor architecten, het zijn eigenstandige scheppingen uit het verleden, die je in hun waarde moet laten. Dat hebben ze overigens in het New Yorkse Meatpacking District wél goed begrepen.

Het Petroleumentrepot

Afb. 1 Het Petroleumentrepot op het voormalige Galgenveld (1868-1871), gezien over het dichtgevroren IJ, februari 1895

Volewijck en de Nieuwendammerham, waarvan het westelijk gedeelte in de negentiende eeuw de 'Buitenvogelwijkslanden' heette, waren aanvankelijk eigenlijk een stuk binnenstad over het IJ, een dumpplaats van alles wat men in de binnenstad ongewenst vond of waar geen ruimte voor was. Veilig over het water en toch dichtbij. De industriële start van Noord was in architectonisch opzicht veelbelovend. In 1867-1868 vestigde zich niet ver van de vroegere galgenbaak op het Galgenveld, dat op de uiterste zuidwestpunt van de landtong Volewijck lag, toen nog in de gemeente Buiksloot, een Petroleumentrepot (afb. 1). Daar lag toen al een insteekhaventje, zodat de kisten en petroleumvaten - blauwwit gestreept, voor het onderscheid met andere oliën als olijf- en raapolie - gemakkelijk gelost en geladen konden worden. Als stukgoed, niet als 'bulk' zoals we dat nu gewend zijn. Het 'entrepot' was eigenlijk meer een petroleumbergplaats, door de gemeente in concessie uitgegeven om meer toezicht op de nieuwe en lucratieve, maar uiterst risicovolle petroleumhandel uit te oefenen. Het was een ontwerp van de toen nog niet zo bekende architect Isaac Gosschalk, 'a man of many firsts' zoals dat in het Engels heet en ook hier was hij de eerste, zowel wat betreft de industriële sprong over het IJ als de door hem gehanteerde Oud-hollandse stijl. Een jaar eerder had hij zich daar ook al van bediend bij de Heinekenbrouwerij aan de Stadhouderskade. Het entrepot had speklagen en trapgevels met ronde 'oculi' en uitgemetselde toppilastertjes: stijlkenmerken die later in de eeuw veelvuldig zijn gebruikt, maar die in de tweede helft van de jaren '60 nieuw waren.

Mogelijk naar het voorbeeld van het entrepot van Le Havre van enkele jaren eerder was de ruimte onderverdeeld in compartimenten en voorzien van ingenieuze afvoerkanalen, om in geval van brand de schade tot een minimum te beperken. De kapgebinten waren van hout, met dunne ijzeren Polonceau-spanten, een opvallend lichte constructie die we later ook bij het plofdak van het zuiveringshuis van de Westergasfabriek zien. In 1871 werd het entrepot spiegelbeeldig door Gosschalk uitgebreid, dat wil zeggen verdubbeld. Als zodanig is hij op oude foto's te zien: een laag, langgerekt gebouw, door zijn gekartelde belijningen markant en herkenbaar.

Evenmin als de Heinekenbrouwerij bestaat dit vroege gebouw van Gosschalk nog. Het stond vrijwel op dezelfde plek als waarop nu de glazen 'doos' onder de voormalige Shell-toren van Arthur Staal staat. In de meeste cultuurhistorische verkenningen wordt dit vroegste industriële gebouw van Noord niet of nauwelijks genoemd. Dat is merkwaardig als je bedenkt dat dit ook nog eens het prille begin was van Amsterdam als 's werelds grootste benzinehaven. De eerste ronde, plaatijzeren olietank, waar petroleum via olieleidingen vanuit het schip 'in bulk' werd opgeslagen was het zogenaamde Russische Petroleumentrepot, dat in 1887 op de oostelijke kop van het tegenwoordige KNSM-eiland verrees, naar ontwerp van ingenieur G. Stockfleth voor de firma Moes & Croockewit. Hij werd omstreeks 1891 gevolgd door de olieopslagtanks van de - door architect J.F. Klinkhamer geadviseerde - American Petroleum Company. Die stonden in de halvemaanvormige, door de gemeente ontworpen Petroleumhaven (1886-1888) aan het eind van de Amsterdammerpolder, een van de nieuwe IJ-polders aan de zuidzijde van het Noordzeekanaal. Van hieruit zou zich in de twintigste eeuw een industrielandschap ontwikkelen dat zich met zijn spookachtige olietankvelden uitstrekt langs de Westpoortweg en de Jan van Riebeeck-, West-, Amerika- en Afrikahavens. Ook op sommige foto's van het 'oude' Petroleumentrepot in Noord, dat tot 1893 in gebruik bleef, zijn olietanks te zien, maar die dateren uit een latere periode. De meeste zijn van na 1905, toen het terrein gehuurd werd door de Dordtse Petroleum en later door de Bataafsche Petroleum-Maatschappij, onderdeel van de Koninklijke/Shell.

ADM en NDM

Afb. 3 Amsterdamse Droogdok Maatschappij (ADM) aan de Meeuwenlaan, 1980 (Foto Stadsarchief Amsterdam)

De volgende stap waren de scheepsbouw- en -reparatiebedrijven, die in het recent aangewonnen of drooggemaakte land oostelijk en noordwestelijk van de landtong Volewijck een ideale vestigingsplaats vonden. Ook hier had de gemeente Amsterdam de regie. Het ging om land dat ten zuiden van de Waterlandse zeedijk lag en dat Amsterdam sinds de grenscorrecties van 1877, die het gevolg waren van de aanleg van het Noordzeekanaal, in eigendom had. In 1878 vestigde de Amsterdamsche Droogdok-Maatschappij (ADM) zich in de oostelijk van de kanaalsluizen gelegen 'Buitenvogelwijkslanden' (afb. 3), vanaf 1870 ontstaan uit baggerslib dat uit het IJ was opgeworpen. Ongeveer tegelijkertijd vestigde zich op het Galgenveld, ten westen van het Petroleumentrepot*, de firma Van Lindern & Co, later de Nederlandsche Droogdok-Maatschappij (NDM) geheten, een van de voorlopers van de Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM).

Afb. 4 Koninginnedok van de Amsterdamsche Droogdok Maatschappij, gebouwd in Dortmund in 1878/79 (foto Stadsarchief Amsterdam)

Zowel de ADM als de NDM hadden drijvende ijzeren dokken in het IJ liggen, respectievelijk het Koninginnedok (1879, afb. 4) en het Koningsdok (1884). Het eerste was op de werf van de 'Union' in Dortmund gebouwd en had vier stoommachines en vier centrifugaalpompen om het dok leeg te pompen voor de reparatie van scheepsrompen. De bedrijfsgebouwen van de ADM 'op land' werden vanaf 1878 ontworpen door Adolf Leonard van Gendt, in de jaren '90 bijgestaan door zijn zoon Johan Godard. Achtereenvolgens verrezen een ketelmakerij, een afsluitmuur, een groot magazijn, een directie- gebouw voor de scheepsbouwmeester (Huygens en Van Gelder), een rijtje van tien arbeiders- woningen - de eerste in Noord, dat een grote toekomst op het gebied van volkshuisvesting tegemoet zou gaan - en een uitspanningslokaal. Architectuurhistorisch van minder belang dan het Petroleumentrepot, maar wel, zoals altijd bij Van Gendt, met grote praktische zin ontworpen en doelmatig ingericht.

Metaalbedrijven

Afb. 5 Fabriek voor metaalbewerking 'Voorwaarts', zaagtanddaken aan het Gedempte Hamerkanaal (foto Roos Aldershoff)

De scheepsbouw trok vervolgens motorenfabrieken en metaalbedrijven aan. Het zijn die voormalige bedrijven - kleine en middelgrote - die nu grotendeels het industriële gezicht van het gebied bepalen, want de ADM zelf is, zoals bekend, allang verdwenen. Waar de ADM ooit was, staat nu de nieuwbouw aan het IJplein uit de jaren '80, destijds het nog betrekkelijk kleinschalige en om zijn stedenbouwkundig concept (Rem Koolhaas) bejubelde begin van de IJ-oeverplannen. Hier en daar zijn nog restanten van oude scheepswerven aan het IJ te vinden, zoals onder meer de betonnen helling van de werf Verschure aan het oostkant van het Johan van Hasseltkanaal. Als belangrijkste (electro)metaalbedrijven noem ik Ducroo & Brauns (gesloopt, lag naast de eveneens verdwenen kledingfabriek Hollandia Kattenburg), Louis Reyners (in drijfwerken, vanaf 1917 aan de Meeuwenlaan), de motorenfabriek Kromhout (1908 J.W.F. Hartkamp) op de hoek aan de Motorwal uit 1913 (later VMF Stork), uitgebreid met de grote constructiehal aan het IJ, de ijzergieterij en machinefabriek Etna (1913), de Nederlandsche Fabriek van Gereedschappen A. Klein aan de Hamerstraat (1918, thans Pand Beitel & Hamer), de keerkoppelingenfabriek Brevo met zijn opvallende scheepstakel aan het Gedempte Hamerkanaal, de Draad- en Kabelfabriek Draka en de motorenfabriek 'Voorwaarts' met zijn karakteristieke sheddaken (1916) (afb. 5), eveneens gelegen aan het Gedempte Hamerkanaal en met een zorgvuldig ontworpen, nog steeds gave voorgevel op de hoek van de Schaafstraat. Juist voor deze laatste fabriek, een van de meest herkenbare, lijkt in de plannen van de gemeente geen plaats te zijn, waarschijnlijk omdat hij veel oppervlak inneemt, waarop veel woningbouw is te realiseren. Niettemin is hij al jaren volop in gebruik bij verschillende religieuze instellingen en culturele bedrijven. Gebouwen als deze dragen bij uitstek bij aan de industriële herinneringscultuur van dit gebied. Maar meestal worden ze veel te laag gewaardeerd, zelfs door architectuurhistorici en erfgoedspecialisten.

De Noordergasfabriek

In de Cultuurhistorische Effectrapportages van 2004 en 2017 wordt met een zekere nadruk beweerd dat de Noordergasfabriek 'ernstig' aangetast zou zijn. Dat valt nogal mee: hij laat met zijn bewaard gebleven stokerij, schoorsteen, kolenloodsen en zuiveringshuizen - helaas zonder ventilatietorens - vier van de vijf meest essentiële componenten van de steenkoolgasfabricage zien en geeft daarmee eigenlijk een nog iets completer beeld dan de Wester- en Ooster- gasfabriek, beide rijksmonument. De afleesbaarheid van het fabricageproces is bij industrieel erfgoed belangrijker dan bouwhistorische details als kapspanten, waarover het CHER-rapport opmerkt dat nader onderzoek geboden is wat betreft de authenticiteit van de huidige spanten. De Noordergasfabriek (afb. 6) maakt het verhaal van de gasvoorziening van Amsterdam compleet. Het is een klein fabriekje, daterend uit 1911-1913, dat werd opgericht om de nieuwe bedrijven in de Nieuwendammerham én de dorpen Buiksloot en Nieuwendam van gas te voorzien. Het heeft een dorpse schaal die goed past bij de destijds nog dorpse sfeer van Noord, een sfeer waarbij zich even later ook de beroemde tuindorpjes van Arie Keppler aansloten. De overgrote meerderheid van gasfabrieken in dorpen en kleinere gemeentes in Nederland is gesloopt, bijvoorbeeld die van de destijds nog zelfstandige gemeente Watergraafsmeer, die schuin tegenover de Oostergasfabriek lag. Het is dus vrij bijzonder dat Amsterdam een dergelijke kleinschalige gasfabriek überhaupt nog heeft.

Er werd in 1911 besloten tot een eigen gasfabriek in Noord, omdat een zinkbuis onder het
IJ door, die het gas zou aftappen van het buizennet ten zuiden van het IJ, destijds nog te gevaarlijk werd gevonden. In 1918 werd nog een kostbare tweede gashouder gebouwd, maar tegen de
zin van de SDAP-leden in de gemeenteraad, die het nog steeds te gevaarlijk oordeelden, besloot
wethouder Wibaut in 1924 alsnog een zinker in het IJ aan te leggen. Dat betekende na elf jaar al
het einde van de fabriek, nadat een jaar eerder ook de Oostergasfabriek uit 1886 buiten gebruik was gesteld. De gasfabrieken kampten toen met overcapaciteit door de komst van elektriciteit.
De meeste gebouwen zijn, zoals gezegd, na 100 jaar en na verschillende bestemmingen nog steeds aanwezig. In de jaren '90 zijn vóór de zuiveringshal aan het Gedempte Hamerkanaal nog twee nieuwe langshallen 'in stijl' bijgeplaatst, zodat er nu een besloten voorplein is ontstaan met
de schoorsteen aan weerszijden door tweemaal vier parallelle hallen geflankeerd; een symmetrie die oorspronkelijk niet bestond, maar mogelijk wel als uitbreiding voorzien was. Zoals vrijwel alle gasfabrieken lag ook deze aan het water, voor de aanvoer van kolen en de afvoer van teerproducten. De kolenloodsen stonden aan het Johan van Hasseltkanaal, het gesneefde kanaal 'om de Noord', genoemd naar ir. Johan van Hasselt, maar teruggaand op een oorspronkelijk plan van ir. Adrien Huet uit 1862 en later Gosschalk uit 1872. De overige gebouwen stonden aan het Hamerkanaal. In het nieuwe Hamerkwartier zijn ter plaatse van de vroegere kanalen brede groene corridors gepland.

Wilfred van Leeuwen

(*) Sommige auteurs menen ten onrechte dat Van Lindern en het Petroleumentrepot in de Buiksloterham stonden. Dat nieuwe land was ingepolderd in 1845-48 en knaagde
wel een stuk van de landtong Volewijck af, maar niet van het oude Galgenveld, wat op kaartmateriaal tot verwarring leidt.

Bronnen

- Gemeente Amsterdam, Projectnota Hamerkwartier. Bijlage 3, onderzoeken en inventarisaties, oktober 2017
- id. (Bureau Monumenten & Archeologie), Nieuwendammerham/Hamerstraatgebied. Een cultuurhistorische effectrapportage, oktober 2004
- id., Hamerkwartier. Van bedrijventerrein naar woon-, werk- en leefgebied, ongedateerd [2021]
- id., Bestemmingsplan Exclusivaterrein 2021

- Nieuwendammerham, een eeuw lang bedrijvigheid, Stichting Historisch Centrum Amsterdam-Noord 1998
- 'Welkom in de Noordside. Een hartekreet voor de solidaire stad'. Tentoonstelling Amsterdam Museum 2022
- Stadsarchief, PA 184 (archief P. van Eeghen), inv.nrs. 28-30 [Petroleum-Entrepot]
- Surinaamsche Courant 26.02.1867 [Petroleum-Entrepot]
- Nieuwe Amsterdamsche Courant 18.02.1887 [Petroleumtank Moes & Croockewit]
- Algemeen Handelsblad 08.11.1877 [ADM]
- Opr. Haarlemmer Courant 22.02.1882 [ADM]
- J. Roovers, Genealogie Adolf Leonard van Gendt, link (gezien 2021) [ADM]
- Nieuws van den Dag 29.04.1911 [Noordergasfabriek]
- De Standaard 24.01.1923 [Noordergasfabriek]

- Eigen aantekeningen uit de jaren '80 en '90 van gesprekken met de onderzoeker en publicist J.L. Meijer, kenner van de Amsterdamse machine-industrie, betreffende machinefabrieken, het Petroleumentrepot en olieopslagtanks.

(Uit: Binnenstad 311, april-juni 2023)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.